namen mogen nog 3 maanden na het over lijden zonder vergunning of verlof het be drijf voortzetten.) De uit de publiekrechtelijke rechten en plichten reeds vóór het overlijden ont stane geldvorderingen en geldschulden gaan uiteraard wel op de erfgenamen over. De erfgenamen moeten de vóór het overlijden ontstane belastingschulden vol doen, ook al was vóór het overlijden nog geen aanslag opgelegd. Van de andere kant treden zij ook in de aanspraken op wedde en pensioen, die reeds ten behoeve van de overledene waren ontstaan. (Het recht op wedde of pensioen als zodanig gaat uiteraard met het overlijden van de smbtenaar of oud-ambtenaar ten onder.) Blijkt een overledene teveel belasting te hebben betaald, dan komt het terugvor- ceringsrecht aan zijn erfgenamen toe. III. VOORWAARDEN VOOR ERFOPVOLGING Ee voorwaarden voor erfopvolging zijn: 1. de dood van de erflater, 2. door de wet of een testament tot de ndatenschap geroepen zijn, 3. bestaan op het ogenblik, dat de erfenis is opengevallen. IV ERFOPVOLGING VOLGENS DE WET D< wet roept achtereenvolgens de navol- geide groepen tot de nalatenschap: ie groep: de echtgenoot en kinderen, voor geljke delen. Hitrbij zij opgemerkt, dat een kind, waar var de vrouw zwanger is, als reeds gebo ren wordt aangemerkt. Over dit nog on geboren kind wordt een curator benoemd, een zgn. curator ventris. Komt het dood ter wereld, dan heeft het voor het Recht nooit bestaan en wordt er geen rekening meer mede gehouden. Is het geboren en heeft het ook maar een korte stonde ge leefd, dan heeft het zijn rol gespeeld en laat het op zijn beurt weer erfgenamen achter. Is een kind vóóroverleden, dan treden diens kinderen in zijn plaats. B.v. de man sterft en laat na een vrouw en 6 kinderen. Was het echtpaar in gemeen schap van goederen gehuwd, dan is de helft van die gemeenschap de nalaten schap. Daarin zijn de vrouw en de 6 kin deren ieder voor 1/7 gedeelte gerechtigd. Was een van de kinderen vóór zijn vader overleden, en had dat kind zelve 2 kinde ren dan krijgen de vrouw en de 5 nog in leven zijnde kinderen ieder 1/7 en de 2 kleinkinderen tezamen 1/7, dus ieder 1/14. De overblijvende echtgenoot krijgt echter niet altijd een kindsdeel n.1. niet in het ge val de overblijvende echtgenoot de 2e of volgende echtgenoot is en uit het ie of volgende huwelijk kinderen zijn geboren en deze of hun nakomelingen nog in leven zijn. Het erfdeel van de 2e of volgende echtgenoot mag nooit meer zijn dan het minste gedeelte hetwelk een der voorkin deren of, bij diens vooroverlijden, hun nakomelingen verkrijgen en mag in geen geval meer dan 1/4 gedeelte bedragen. B.v. A is gehuwd geweest met B. Uit dit huwelijk zijn gesproten 3 kinderen. B is gestorven en A is hertrouwd met C. Uit dit 2e huwelijk zijn geboren 2 kinderen. A komt te sterven. In dit geval gaat alles 29

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 29