daan, zou naar mijn mening en ik maak
mij sterk, dat het Bestuur van de Centrale
Boerenleenbank in Eindhoven er evenzo
over denkt de voorschotverlening on
der garantie van het Borgstellingsfonds
voor de Landbouw gerust nog tot 100
millioen kunnen worden opgevoerd.
Een derde groep van bezwaren, die men
wel tegenkomt, betreft de organisatie van
de boerenleenbanken. Zo wordt erover
geklaagd, dat men kredieten en voorschot
ten moet aanvragen aan een plaatselijk be
stuur en dat deze besturen veel te groot
zijn, waardoor een groot aantal personen
in het dorp op de hoogte zou zijn van de
kredietaanvrage. Men meent voorts, dat in
veel besturen en raden van toezicht de
jongeren te weinig vertegenwoordigd zijn,
anderen vinden weer, dat de praktische
tuinders ontbreken. Al deze bezwaren zijn
wel begrijpelijk. Toch moet ervan worden
uitgegaan, dat een zelfstandige plaatselijke
boerenleenbank moet worden geleid door
een bestuur, dat uit de leden van de bank
wordt gekozen. Aangezien de leden onbe
perkt aansprakelijk zijn, kunnen uiteinde
lijk slechts de door de leden zelf gekozen
vertrouwensmannen over de kredietver
lening beslissen. Een bestuurscollege is ab
soluut noodzakelijk om een goede wer
king van de boerenleenbank te garande
ren. Dit neemt niet weg, dat de bestuurs
colleges niet te groot moeten zijn. Een
groot college kan inderdaad mensen ervan
afhouden een kredietaanvrage aan dit col
lege voor te leggen en daarom zou ernaar
kunnen worden gestreefd deze colleges zo
beperkt mogelijk te houden. Ook zou eens
kunnen worden overwogen, of de raden
van toezicht wel zo intens in de bespre
king en goedkeuring der aangevraagde
kredieten en voorschotten moeten worden
betrokken, als thans dikwijls het geval is.
Zouden de raden van toezicht zich niet
meer kunnen beperken tot controle en be
spreking met de bestuurscolleges van de
algemene beleidslijnen?
Mij dunkt, dat dit een vraag is, die nader
onder het oog kan worden gezien. Langs
die weg zou het mogelijk kunnen zijn om
met behoud van een klein bestuurscollege,
van b.v. niet meer dan 3 man, daarnaast
toch in het beheer'van de boerenleenbanken
voor een voldoende vertegenwoordiging
van de verschillende groepen te zorgen.
Zo zouden jongeren een plaats moeten
verkrijgen in het beheer van de boeren
leenbanken en waar tuinbouw voorkomt,
is het opnemen van een tuinder in het be
stuur naar mijn mening zeer redelijk. Het
blijkt immers wel, dat een landbouwer
minder gemakkelijk een tuinbouwbedrijf
kan beoordelen dan een vakbekwame
tuinder, die zelf een bedrijf leidt.
Ik zou als mijn mening willen geven, dat
al deze bezwaren tegen de organisatie van
de boerenleenbanken zo gering mogelijk
moeten worden gemaakt onder handha
ving echter van het typisch eigene der
boerenleenbanken.
De indruk zou gevestigd kunnen worden,
dat de boerenleenbankorganisatie juist
door het feit, dat zij nog steeds werkt op
de grondslagen, die reeds ongeveer 60 ja
ren geleden zijn uitgewerkt, te star en te
formalistisch zou zijn geworden. Dit laat
ste is echter volstrekt niet het geval. Reeds
wees ik erop, dat zich in de zekerheden,
14