vallen in E.E.G.-verband met kracht en overtuiging stelling te nemen tegen de hantering van minimum-prijzen door andere E.E.G.-landen op basis van de - al of niet behoorlijk berekende - kostprijzen van het importland. En voor Nederland, met zijn be langrijke uitvoer van land- en tuinbouwprodukten, zou deze situa tie bijzonder gevaarlijk kunnen zijn. Het is in de laatste maanden namelijk steeds duidelijker gewor den, dat voor tal van agrarische produkten onze E.E.G.-partners gaarne gebruik maken van de mogelijkheid, door artikel 44 van het verdrag geboden, om minimum-invoerprijzen te hanteren. Niet alleen België doet dit, maar ook Frankrijk en voor een enkel pro- dukt ook Italië. Duitsland heeft op dit artikel nog slechts een inci denteel beroep gedaan, omdat het kans heeft gezien aan de ver ruiming van invoercontingenten te ontkomen door zijn toevlucht te nemen tot art. 45 (zgn. overeenkomsten op lange termijn). Wij zijn alles behalve gerust, ja wij zijn nogal bezorgd over de wijze, waarop de andere E.E.G.-landen in de komende jaren zullen handelen t.o.v. de invoer van agrarische produkten uit de partner- landen. Terwijl men in ons land vaak klaagt over te hoge prijzen van land- en tuinbouwprodukten, willen andere landen, niet het minst die van de E.E.G., zich beschermen tegen te lage Nederlandse prijzen. In dit verband is het interessant melding te maken van een verordening van het Produktschap voor Zuivel, dat de mogelijk heid biedt een heffing op boter te leggen, wanneer deze naar Duits land wordt uitgevoerd (voor kaas bestaat deze mogelijkheid reeds 8 a 9 maanden). In de vorige Mededelingen maakten wij melding van de voorstel len van de Europese Commissie m.b.t. de gemeenschappelijke E.E.G.- landbouwpolitiek. Naar onze mening is daarin veel te weinig aan dacht geschonken aan de overgangsjaren, aan de periode voordat voor de diverse produkten het stadium bereikt wordt van de ge meenschappelijke markt met een onderling geheel vrij handelsver keer. Wanneer in deze overgangsperiode E.E.G.-landen allerlei in- voerbeperkende maatregelen t.o.v. partnerlanden zouden handhaven of invoeren, zou de positie van de Nederlandse land- en tuinbouw - en via deze van de gehele Nederlandse volkshuishouding - ernstig in gedrang komen. En bovendien zou op de weg naar de gemeen schappelijke markt op agrarisch terrein dezelfde, nagenoeg onover komelijke struikelblokken blijken te liggen, welke sedert jaren de eenwording van de Benelux op het gebied van land- en tuinbouw in de weg staan. Daarom zullen niet alleen de Nederlandse instan- 2449

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1959 | | pagina 25