Bij de schets van de aangesloten banken wordt nader ingegaan op
het beloop der toevertrouwde gelden, de uitzettingen en enkele
andere gegevens.
Ten aanzien van de toevertrouwde middelen wordt gewezen op
het seizoenpatroon dat deze middelen vertonen en wordt gewaar
schuwd voor het leggen van verbanden tussen besparingen bij de
boerenleenbanken en de bedrijfsuitkomsten in land- en tuinbouw.
Voor een gedeelte wordt dit veroorzaakt doordat vele van de
spaarders geen agrariërs zijn, voor een ander gedeelte wordt er op
gewezen dat er nog vele andere faktoren in het geding zijn, zoals
liquidatie van vermogensbestanddelen enz. Vervolgens wordt een
beschrijving gegeven van de ontwikkeling der spaargelden na 1948,
waarbij wordt gepoogd een verklaring te geven voor de wijzigingen
welke hebben plaats gehad. Dit gedeelte is zeer gedegen opge
bouwd.
Op dezelfde wijze wordt een beschrijving gegeven van de uitzet
tingen van de aangesloten banken in de beschouwde periode. Er
wordt op gewezen, dat de krediet- en voorschotverlening in eigen
kring een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt. De voorschot
ten aan leden zijn van 67 millioen gld. per ultimo 1947 gestegen tot
588 millioen gld. per ultimo 1957. Wat voor problemen een der
gelijke uitbreiding oproept wordt geïllustreerd aan de hand van de
ontwikkeling van jaar tot jaar.
De vraag of de boerenleenbanken hun kredietverlenende taak op
bevredigende wijze hebben vervuld, wordt door schrijver bevesti
gend beantwoord. Deze conclusie wordt getrokken na een betoog
over de omvang van de kredietverlening, waarbij wordt benadrukt
dat vele nieuwe zekerheidsvormen tot ontwikkeling zijn gebracht.
Het blijkt dat de kredietverlening in eigen kring in de periode
1948-1958 de toeneming der spaargelden enigermate heeft over
troffen, waaruit tot het bevestigende antwoord wordt geconclu
deerd.
De ontwikkeling der Centrale Raiffeisen-Bank
gedurende 1948-1958
Het derde deel van dit hoofdstuk behandelt de geschiedenis van
de centrale bank. Ook hier volgt eerst een algemeen gedeelte, daar-
2289