houvast en wij vonden dat in een meestromend stembiljet. Als laat ste halm was het ons een bron van troost: moesten we dan onder gaan, dan toch niet zonder dit jaarstuk. In de verte dreef nog wel een gulden, maar hij was onbereikbaar ver. Kennelijk afkomstig van een geld-schieter. Die zijn financiële kruit niet droog had kun nen houden. Onze eenzaamheid werd echter tot acute paniek, toen de stoel begon te hellen. En opzij, en achterover. De kans op een boterbad werd onmiskenbaar. Moest dat het slot zijn van een feestvergadering? Waar waren zij nu, al die anderen? Zij, die in de vergadering onze zuurstof had den opgeasemd, zij die ons hadden doen huilen van de rook? Waar waren de veertigjarige helden-van-het-eerste-uur met hun onder scheidingen? Waar de zaalfunctionarissen die de vakken hadden volgestouwd? Waar die negen boerenleenbanken, die van de Hypo theekbank nog geen lid waren? Waar de velen, die over al die luid sprekers hadden gewenst, gehoopt, gemeend of gedacht, of toch minstens gesproken? Waar waren zij, die ons een nieuw hart onder de riem hadden gestoken? Zelfs Noud was teruggekeerd naar Veg- hel, evenals Noudje naar Roermond, onze Zeeuwen stonden weer op de dijk, kassier Kodde was op terugreis naar zijn erf. Allen wa ren ze weg. Allen. Maar wij? Wij boterden in eenzaamheid en stuurloos rond in onze hellende stoel. Scherp en doordringend meenden wij de fluit te horen of de bel van een reddingbrengend schip. Dus tóch nog hulpvaardigheid in de organisatie? Toch nog solidariteitsbesef Toch een nog levende coöperatie-gedachte? Het fluitgeluid herhaalde zich, ditmaal dui delijker, als was de boot dichterbij. Toen wij er half door ontwaak ten, bleek onze stoel weer droog te liggen als bij eb. Het gazon leek weer groenig en de boterspatjes op ons colbert vielen wel mee. Het geluid herkenden wij nu als de klank van de huisbel. De doch ter van onze melkbezorger kwam boter brengen. Netjes ingedamd in een pakje. 2326

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1959 | | pagina 42