mogelijkheden die in de praktijk reeds worden uitgenut. Het doet mij dan ook veel genoegen, dat reeds op vele plaatsen contacten zijn gelegd tussen kassiers van boerenleenbanken en de buitendienst van de B.T.L. inzake het verbinden van een risico-verzekering aan de opneming van een lening bij de boerenleenbank. Ongetwijfeld ligt er op dit terrein nog belangrijk werk in goede samenwerking te verrichten. Ook de portefeuille der collectieve verzekering gaf wederom een bevredigende groei te zien. De vooruitgang in deze afdeling beliep 28 millioen, dat is 12 millioen meer dan in 1957, waarmede de hoge stand van 1956 wederom werd bereikt. Ook in 1958 had de aanpassing van lopende verzekeringen aan de A.O.W. verdere voortgang, hetgeen uiteraard aan binnen- en buitendienst veel werk bood. Deze aanpassing brengt mede, dat, zoals ook in het jaarver slag wordt opgemerkt, de verhouding tussen eigen pensioen, d.w.z. eigen ouderdomspensioen enerzijds en weduwe- en wezenpensioe nen anderzijds, is gewijzigd ten gunste van de weduwe- en wezen pensioenen. Vooral in een collectieve pensioenportefeuille is dat belangrijk, omdat het toenemen van de gemiddelde levensduur van de bevolking op een dergelijke portefeuille minder invloed heeft naarmate de eigen pensioenen van de verzekerden, die doorgaans hoger liggen dan de weduwe- en wezenpensioenen, minder de bo ventoon voeren. Het zou kunnen zijn, dat deze ontwikkeling in de toekomst beinvloed zal worden door de per 1 oktober a.s. te verwachten invoering van de Algemene Weduwe- en Wezenverzekering, die als wettelijke regeling inmiddels tot stand kwam. Ik neem aan, dat er straks nog gelegenheid zal bestaan hierop nader in te gaan. De totale vooruitgang van de verzekerde portefeuille, zowel om vattende het collectieve als het individuele gedeelte, beliep in het verslagjaar 61 millioen, te vergelijken met een stijging van 38,4 millioen in 1957. Uit deze cijfers over de groei van de verzekerde bedragen zal U zijn gebleken, dat wij in dit opzicht over de resultaten van 1958 niet ontevreden mogen zijn. Het totale verzekerde bedrag steeg daar mede van 199 millioen per ultimo 1957 tot 260 millioen per ultimo 1958, met welk bedrag onze N.V. reeds tot de middelgrote 22Ó5

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1959 | | pagina 21