vandaag op deze openingsvergadering als een zekere tegenspraak
beschouwen zowel wat betreft mijn uitspraak over de verhouding
van de polderboer tot het geld als wat betreft de binding van de
vrouw aan het bedrijf. Als ik daarin een bewijs mag zien, dat gij,
dames, mede de knip op de portemonnaie houdt en dat gij U van
het bedrijf niet laat verdringen, dan lijkt mij dat met het oog op de
toekomst van het grootste belang, want de toekomst, dat zou mijn
boodschap voor vandaag kunnen zijn, is in de Nederlandse land
bouw als onderdeel van de Europese landbouw aan het boerenge-
zins- of familiebedrijf.
Daarmede zou ik willen beginnen met mijn antwoord op de
vraag, die vandaag wel bij U moet opkomen: wat is de betekenis
van dit nieuwe bankgebouw in de nieuwe tijd, die voor de Neder
landse landbouw zal zijn de tijd van de in de Europese landbouw
geïntegreerde werkzaamheid van boeren en tuinders.
Wat mogen wij voor de Nederlandse land- en tuinbouw van de
Europese Economische Gemeenschap verwachten? Een teleurstel
ling, zoals de Benelux, die zich wat de landbouw betreft steeds meer
achter de E.E.G. tracht te verschuilen of een reële werkelijkheid,
waarin geleidelijk de boeren en tuinders van de zes landen ongehin
derd door douane-tarieven en contingenten op een gemeenschap
pelijke markt elkanders concurrenten en collega's zijn.
M.d.V. ik waag het als mijn stellige verwachting uit te spreken,
dat binnen een niet al te lang tijdsbestek ook in de E.E.G. leven
we snel evenals in de polder deze gemeenschappelijke markt ook
voor producten van land- en tuinbouw werkelijkheid gaat worden.
Als sprekende getuigenis daarvan meen ik hier te mogen aanhalen
de beide rapporten, die namens de commissie van de landbouw van
het Europese Parlement aan dit Parlement zijn uitgebracht en de
volgende week in Straatsburg zullen worden behandeld. Het ene
rapport nl. dat van de Duitser Lücker betreft het landbouwbeleid
en met name het prijs- en marktbeleid binnen de E.E.G.; het andere,
dat is opgesteld door de Nederlander Vredeling, behandelt de struc
tuurproblemen met inbegrip van de sociale problematiek binnen de
E.E.G.
U zult mij vragen, kunt gij als Parlementslid daarover nu al me
dedeling doen, nu de rapporten niet of nauwelijks zijn verschenen
en in de Nederlandse pers nog niet besproken zijn. Inderdaad, voor-
2255