2i57
Op dit opstel sluit aan een artikel van Drs W. M. N. van den
Wildenberg over „De boerenleenbanken en de geld- en kapitaal
markt". Hierin worden de beleggingen van de plaatselijke banken
en van de beide Centrale Boerenleenbanken behandeld, waarbij
voortdurend de betekenis van centrale en lokale landbouwkrediet-
banken ten aanzien van een bepaalde beleggingssoort vergeleken
wordt met de rol, die andere beleggers in dit opzicht spelen.
Interessant is ook een onderzoek naar de seizoenbeweging van
liquiditeiten, creditsaldi en debetsaldi bij de Coöperatieve Centrale
Boerenleenbank te Eindhoven in vergelijking met het seizoenpa
troon, dat bij de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank optreedt.
Het seizoenpatroon van de debetsaldi blijkt bij beide banken een
grote gelijkenis te vertonen en het seizoenpatroon van de credit
saldi in belangrijke mate te compenseren.
Dr H. A. A. Zijlmans heeft uitvoerige beschouwingen gewijd aan
„Het boerenleenbankwezen in het betalingsverkeer". Het door hem
ingestelde onderzoek van de omzetten op de spaarrekeningen leidt
tot de conclusie, dat het overgrote deel van de spaarrekeningen bij
de boerenleenbanken een zeer stabiel karakter heeft, doch dat onge
veer 10% van de spaarders hun spaarrekeningen ook wel voor het
verrichten van girale betalingen gebruiken.
Het betalingsverkeer via de lopende rekening wordt provincie-
gewijs en in vergelijking met de Postcheque- en Girodienst be
schouwd, terwijl tevens het kostenaspect in de behandeling wordt
betrokken. Het opstel eindigt met ook het contante geldverkeer on
der de loupe te nemen. De beschouwingen worden geïllustreerd
door zeer uitvoerig en interessant cijfermateriaal.
Een geheel ander onderwerp wordt behandeld door de heer
L. J. H. M. Sonnenschein, die „Belastingheffing bij coöperatiestot
onderwerp heeft genomen. Allereerst wordt een uitvoerige histori
sche beschouwing gegeven, die eindigt met het Besluit Vennoot
schapsbelasting van 1941. Daarna wordt de ontwikkeling van de
jurisprudentie onder dit besluit behandeld, terwijl de auteur in het
laatste deel van zijn opstel zijn eigen visie op het probleem geeft.
Hij pleit in dit verband voor een splitsing van de exploitatiereke
ning van de coöperatie, waaromtrent o.m. het volgende wordt op
gemerkt. „De resultaten van de transacties met leden worden ver
antwoord op de exploitatierekening van de onbelaste activiteiten,