2164 rentemarge, die over rekening-courantgelden verblijft, moeilijk te bepalen is. Indien wordt verondersteld, dat deze marge gelijk is aan de marge, welke geldt bij de handelsbanken, te weten 2.7% van de creditsaldi in rekening-courant, dan zou de interestmarge van het spaarbankbedrijf, wederom zonder rekening te houden met de re serves, kunnen worden gesteld op ruim 1%, hetgeen hoger is dan bij de spaarbanken het geval is. Belangrijker nog is het volgende. Zou de interestmarge op de rekening-courantgelden 2.7% zijn hetgeen redelijk hoog lijkt en zouden onkosten voor de rekening-courant afdeling 2.2% van de rekening-courantgelden bedragen waarschijnlijk zijn zij aan merkelijk hogerdan zou het netto-resultaat van de rekening-cou rantafdeling geschat kunnen worden op maximaal 2 a 3 millioen gulden, nl. 0.5% van 411 millioen gulden in 1957. Bij vergelijking met de handelsbanken, waarvan blijkens de tabel de rente-marge minus onkosten 0.1% bedraagt, is dit percentage van 0,5% aan de hoge kant genomen. Het totale verschil tussen rentemarge en onkosten bedroeg bij de boerenleenbanken in 1957 ongeveer 15 millioen. Dit is voor een overwegend gedeelte, zo niet uitsluitend, het netto resultaat van de spaarbankafdeling van de boerenleenbanken. De indruk, die hiervoor werd gevestigd, dat de rentabiliteit van de boerenleenbanken gunstiger is dan van de spaarbanken, is schijn baar in strijd met de cijfers over de reservevorming bij deze instel lingen. De jaarlijkse reservering is bij de spaarbanken zowel abso luut als relatief veel groter dan bij de boerenleenbanken. Blijkens de cijfers, weergegeven in vermelde Maandstatistiek van het Financie wezen, verliep immers de reservevorming bij genoemde instellingen als volgt: 1948 t/m 1997 Reservevorming spaarbanken 170 millioen gulden Reservering boerenleenbanken 71 millioen gulden De verschillen zijn inderdaad enorm groot. Hoewel het verschil in fiscale behandeling hier een grote rol speelt, is dit niet de enige verklarende factor. Van veel belang blijkt ook te zijn de omvang van de reserves en derhalve de rente, die daarop wordt verdiend.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1959 | | pagina 16