bij de algemene spaarbanken, zodat men uit dien hoofde zou kun
nen verwachten, dat de onkosten van de boerenleenbanken relatief
lager zouden zijn.
Slechts indien exakt zou kunnen worden vastgesteld, hoe groot de
onkosten van de spaarbankafdeling van de boerenleenbanken zijn,
zou kunnen worden bepaald, welke kosten er drukken op het reke-
ning-courant-bedrijf van de boerenleenbanken.
Wel zal als vaststaand mogen worden aangenomen, dat de on
kosten van het spaarbankbedrijf der boerenleenbanken, uitgedrukt
in een percentage van de spaargelden, zeker niet hoger zullen zijn
dan het onkostencijfer van de algemene spaarbanken, te weten 0.6%.
Dit betekent, dat de kosten van het rekening-courantbedrijf der
boerenleenbanken minimaal 2.2V0 der creditsaldi in rekening-cou
rant zullen bedragen.
De interestmarge van de boerenleenbanken.
Zoals uit de gegeven tabel blijkt, treden er aanzienlijke verschil
len op in de interestmarge van de verschillende kredietinstellingen.
Ook blijkt echter, dat de situatie bij de boerenleenbanken voor zo
veel betreft de interestmarge precies gelijk is aan die van de spaar
banken.
Boven vermelde cijfers over de interestmarge geven weer het
verschil tussen de in totaal ontvangen rente enerzijds en de vergoede
rente anderzijds, uitgedrukt als percentage der toevertrouwde gel
den. Voor een vergelijking van de rentabiliteit van het lopende be
drijf is het echter beter om de op de reserves gekweekte rente niet
in de beschouwing op te nemen. Aangezien de interestmarge op
deze reserves relatief erg groot is (er staat immers geen rente
last tegenover) en er belangrijke verschillen kunnen voorkomen in
de reservepositie der onderscheiden instellingen, lijkt het beter deze
factor uit te schakelen. Indien wij aannemen, dat alle instellingen in
1957 op de reserve een interestmarge hebben geboekt van 3 3^2°/0,
dan kan op de volgende wijze worden berekend, hoe groot de inte
restmarge in 1957 is geweest over het lopende bedrijf van spaar
banken en boerenleenbanken, de reserves niet daarin begrepen.
2IÓ2