den aanvaard, dan zou men voor het vestigen van zekerheidsrechten
op roerende goederen voortaan weder uitsluitend op verpanding
zijn aangewezen. Naar onze mening is dit ongetwijfeld een stap
terug.
Gelukkig heeft echter de samensteller van het ontwerp zeer wel
begrepen, dat het „pandrecht nieuwe stijl" ook de mogelijkheid
zal moeten openen om de goederen, waarop het recht wordt geves
tigd, in het bezit van de pandgever te laten. Het ontwerp kent
daarom twee verschillende vormen van pandrecht te weten:
a. Het vuistpandrecht, hetgeen tot stand komt door de te verpan
den zaak aan de macht van de pandgever te onttrekken en dus
in feite hetzelfde is als het huidige pandrecht.
b. Het bezitloze pandrecht, waarbij de te verpanden zaak in de
macht van de pandgever kan blijven.
Het laatstbedoelde pandrecht wordt dan weder onderscheiden in
het z.g. registerpandrecht, hetgeen ontstaat door inschrijving van
de desbetreffende akte in het daartoe aan te leggen register en het
bezitloze pandrecht, dat niet wordt ingeschreven. Object van het
bezitloze pandrecht kunnen zijn alle roerende zaken tot een onder
neming behorende, met uitzondering van geld en geldswaardige
papieren.
Laat men inschrijving in het register achterwege dan krijgt men
slechts een zeer zwak recht, dat als zekerheid voor credietverlening
weinig aanlokkelijk is. Anderzijds is de inschrijving in de Kamer
op veel verzet gestuit, zoals is gebleken bij de bespreking van het
desbetreffende vraagpunt en uit het voorlopig verslag.
De Commissie Landbouwcrediet kwam echter in haar rapport tot
de conclusie, dat ondanks de bezwaren, die tegen het registerpand
recht worden naar voren gebracht, aanvaarding van dit systeem
toch dient te worden aanbevolen, omdat het buiten twijfel staat,
dat het een betere waarborg dan de huidige zekerheidsoverdracht
aan de crediteuren zal gaan bieden. Zo kan b.v. bij inschrijving de
pandhouder, die zich de moeite heeft getroost inzage van het regis
ter te nemen alvorens met zijn cliënt in zee te gaan, achteraf niet
meer de onaangename ervaring opdoen, dat de pandgever niet of
niet meer over de betrokken goederen kon beschikken.
Overigens zullen naar onze mening bij doorvoering van het re
gisterpandrecht de daartegen gerezen bezwaren wel spoedig weg
ebben op gelijke wijze als dit het geval is geweest, toen de inschrij
ving van verleende hypotheken verplichtend werd gesteld. Zodra
2124