ber 1957 werd ingesteld, is gebleken, dat 55,5% van de spaarders
bij de aangesloten boerenleenbanken niet tot de agrarische stand be
hoort en dat deze gezamenlijk 47,1% van de tegoeden bij de boe
renleenbanken bezitten. Het is verheugend, dat klaarblijkelijk ten
plattelande de spaarzin behouden blijft ook bij overgang van een
agrarisch naar een industrieel of ander beroep. De jeugdspaarrege-
Iing, die in de loop van 1958 werd ingevoerd, kan ongetwijfeld er
toe bijdragen, dat deze spaarzin ten plattelande behouden blijft.
Dat de jeugdspaarregeling in het bijzonder op het platteland aan
slaat, moge hieruit blijken, dat van de 160000 deelnemers per ulti
mo december 1958 aan deze regeling, 35.000 waren ingeschreven
bij onze aangesloten boerenleenbanken, d.i. 22%, terwijl het percen
tage spaarders bij onze aangesloten boerenleenbanken 7% beloopt
van alle spaarders bij spaarbankinstellingen.
Ongetwijfeld kunnen de in 1958 verkregen resultaten van de ve
lerlei activiteiten bij de aangesloten boerenleenbanken en bij de
Centrale Bank tot voldoening strekken. Zij bieden ook een hoopvol
perspectief voor de toekomst.
20S0