'ÜT CêM-mKanitaa(mavit In zijn Memorie van Antwoord bij de begroting van Economi sche Zaken sprak Minister Zijlstra de verwachting uit, dat de groei van de deviezenreserve in 1959 veel langzamer zal verlopen dan in 1958 het geval was. Dat zou dan tevens inhouden, dat het proces van rentedaling, dat in 1958 even snel verliep als het herstel van onze deviezenvoorraad, sterk zou worden afgeremd. Van deze voor de hand liggende en op het renteniveau van thans absoluut ongevaarlijke stelling komt men al heel gemakkelijk tot de veron derstelling, dat de neergaande rentebeweging van de laatste tijd wel weer eens zeer spoedig in zijn tegengestelde, een rentestijging zou kunnen omslaan. De werkelijke ontwikkeling is intussen enigszins anders. De de viezen blijven toevloeien en allerwege zit men met de moeilijkhe den van een overvloed aan liquiditeiten (de schatkist zag zijn tegoed bij De Nederlandsche Bank stijgen tot boven het milliard). De geld markt blijft zeer ruim en algemeen hoort men de klacht over het ontbreken van redelijke beleggingsmogelijkheden voor kortlopende middelen. De overheid kreeg daarmede de kans haar geldbehoefte te dek ken met middelen, die wat langer beschikbaar blijven. Men kan het een poging tot semi-consolidatie noemen, dat bij de uitgifte van schatkistpapier in begin februari de rente voor de kortere termijnen wederom werd verlaagd, terwijl het tarief voor 5-jaars papier nog op 3M0/o werd gehandhaafd. Van beleggerszijde werd echter nog niet veel belangstelling getoond om zich voor vijf jaar te binden. Anderzijds is het zó, dat het Rijk de tijd heeft en wachten kan. Er is voor grote bedragen aan 2- en 3-j aars papier opgenomen en bovendien kreeg het Rijk op 16 februari nog de 400 millioen be schikbaar van de 30-jarige 4H%> Staatslening 1959. Al met al steeg het tegoed van het Rijk tot de recordhoogte van ruim een milliard. Hoe ruim de geldmarkt op het ogenblik is, bleek wel het duide-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1959 | | pagina 15