2054
Nu is het natuurlijk niet juist om het E.E.G.-gebied, zeker nu met
de totstandkoming van de gemeenschappelijke markt nog een aan
vang gemaakt moet worden, als één (gebied) te zien. Vanuit deze
landen worden grote hoeveelheden land- en tuinbouwprodukten
naar derde landen uitgevoerd én derde landen voeren belangrijke
hoeveelheden agrarische produkten naar de E.E.G.-markten in. En
evengoed als Nederland en de andere euromarkt-landen groot be
lang hebben bij handhaving van deze uitvoer naar derde landen,
willen landen als Denemarken hun exporten naar West-Duitsland,
Italië, enz. (minstens) op het huidige niveau handhaven. Ook een
land als West-Duitsland heeft hierbij groot belang: zijn uitvoer van
allerlei industrie-produkten naar Denemarken en andere landen bui
ten de E.E.G. zou ongetwijfeld ernstig in het gedrang komen, wan
neer dit land zijn invoer van landbouwprodukten van buiten de
E.E.G. beduidend zou verminderen.
In dit licht moet men het onlangs gesloten Duits-Deense handels
verdrag zien. Dit is namelijk een verdrag voor 3 jaar en niet zoals
tot nog toe gebruikelijk was voor slechts 1 jaar. Het verdrag
geldt van 1959 t/m 1961 en wordt automatisch met één jaar ver
lengd, wanneer het niet door één van beide landen vóór 1 oktober
1961 wordt opgezegd. In dit verdrag zijn aan Denemarken voor de
landbouwprodukten, waarvan de invoer in Duitsland niet gelibera
liseerd is, contingenten verleend, waarvan de hoogte over het geheel
genomen gelijk is aan die van 1958. Het gaat hier om minimum
contingenten, zodat de mogelijkheid bestaat, dat Denemarken meer
naar West-Duitsland zal uitvoeren. Men hoopt van Deense zijde,
dat zijn uitvoer zal toenemen en met name dat ook Denemarken een
deel zal krijgen van een eventuele toename van de consumptie bij
onze oosterburen. Wat de Duitse invoerrechten betreft, wil Duits
land ook ten aanzien van de agrarische produkten (geliberaliseerde
en gecontingenteerde) de verlaging, welke zij in 1959 toepast voor
invoer uit E.E.G.-landen, ook voor een land als Denemarken doen
gelden; dit voor zover het lagere invoerrecht niet beneden het toe
komstige gemeenschappelijke invoerrecht van de E.E.G. zou komen
te liggen.
Een en ander is voor onze land- en tuinbouw van zeer grote be
tekenis. Wij volstaan in dit verband met het opwerpen van enige
vragen:
hoe ver gaat de bevoegdheid van elk E.E.G.-land om zelfstandig
handelsverdragen en vooral langlopende handelsverdragen
met derde landen te sluiten?