ZO I 2
Voor perioden van telkens 5 of 6 jaar is thans de toeneming van
de premiereserve bij de levensverzekeringmaatschappijen vermeld
als percentage van het nationaal inkomen tegen marktprijzen met
daarnaast de toeneming van het spaartegoed bij spaar- en boeren
leenbanken op dezelfde wijze uitgedrukt.3)
Een gestadige vooruitgang is derhalve de indruk, die men van de
ontwikkeling van het levensverzekeringsbedrijf krijgt. Ook tijdens
de depressiejaren vóór de oorlog wordt deze groei voortgezet, het
geen aannemelijk is als men bedenkt, dat juist deze vorm van spa
ren, indien eenmaal begonnen, moeilijk kan worden onderbroken.
In jaren van een relatief laag nationaal inkomen zal het percentage
van de aangroei der premiereserve daarom relatief hoog zijn door
de bestendigheid van de eenmaal begonnen besparingen; in jaren
van hoogconjunctuur zou deze factor, op zichzelf bezien, dus oor
zaak van een lager percentage kunnen zijn. Indien desondanks tij
dens haussejaren niet een lager doch een hoger percentage wordt
bereikt, duidt dit op een tendentie, dat steeds nieuwe groepen der
bevolking voor de levensverzekering worden gewonnen. De gelei
delijke stijging van de via de levensverzekering tot stand komende
besparingen, ook na de oorlog, kan dan ook zeker in deze zin wor
den geïnterpreteerd.
Interessant is ook de vergelijking met die andere vorm van spon
taan spajren, te weten het vormen en vergroten van een spaartegoed
bij spaar- of boerenleenbank. Er is een neiging van deze soort be-
3) Bronnen: J. C. Wijmnaalen, De besparingen van de Nederlandse volkshuis
houding voor en na de oorlog, bijlage B bij de pre-adviezen 1953 voor de Ver
eniging voor de Staathuishoudkunde.
C. Syts?na, De beleggingen van de levensverzekeringmaatschappijen, Purme-
rend 1941, blz. 7; Verslagen Verzekeringskamer.
Toeneming premiereserve
levensverzekering
maatschappijen
Toeneming spaartegoed
spaar- en
boerenleenbanken
In van het nationaal inkomen
1924—1928
1929-1934
1935—1939
1948-1952
1953-1957
0,67
0,89
1,42
i»59
1,70
0,87
1,01
0,78
0,17
1,84