1961 te doer door de kredietverlening aan de landbouw door de ge noemde Belgische kredietinstellingen te stellen tegenover de kre dietverlening aan de particuliere sector door de Belgische deposito- banken (die vrij goed, hoewel niet geheel overeenkomen met de Nederkndse handelsbanken), en anderzijds de krediet- en voor schotverlening aan de particuliere sector door de centrale en lokale boerenl ;enbanken in Nederland te stellen tegenover dezelfde pos ten van de handelsbanken in Nederland. Geheel zuiver is de verge lijking Jan nog niet, want de cijfers van de Nederlandse boeren leenbanken omvatten ook enige kredietverlening aan middenstan ders e.c., maar dit was niet te elimineren. BELGIË ULTIMO 1956 Landbo uwkrediet mjn frs mjn gld Central; Kas voor Landbouwkrediet met aan- geslo:en kassen 2.318 176 Algemene Spaar- en Lijfrentekas 3.267 248 Nat. Instituut voor Landbouwkrediet 1.560 ïï9 Nat. M j voor de Kleine Landeigendom 180 '4 Totaal 7-325 557 Krediet depositobanken aan part. sector 36.703 2.789 NEDERLAND ULTIMO 1956 2) Krediet centrale en lokale boerenleenbanken aan part sector 1.605 Krediet handelsbanken aan part. sector 3-203 Terv ijl in Nederland de kredietverlening van de boerenleenban ken ongeveer de helft van die der handelsbanken bedroeg, was dit percentage in België veel minder, namelijk 20%. Men is geneigd hierbij enig verband te leggen met de betekenis, die de landbouw heeft voor het nationaal inkomen in beide landen. Inderdaad is het aandeel dat de landbouw neemt in het nationale inkomen in België lager: 1 et bedroeg daar in 1955 6.7%, terwijl dat aandeel in Ne derland in hetzelfde jaar 11.6% bedroeg.3) Brmnen: Verslag Bankcommissie 1956-1957; Verslag Algemene Spaar- en Lijfrente tas over 1956. 2) Bron: Verslag Nederlandsche Bank over 1956. Bul etin C.I.C.A. mei-aug. 1958, blz. 14.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1958 | | pagina 27