1908 Landbouw en Industrie Over de verhouding tussen landbouw en industrie werd gespro ken door dr. Fr. Berg, de president van de Raad van europese in dustriële organisaties. Deze wees op de noodzaak van samenwerking tussen industrie en landbouw. De landbouwpolitiek is lange tijd min of meer gezien als een geïsoleerde eigen zaak, die buiten de algemene economische politiek stond. Op het ogenblik staat de landbouwpolitiek op een veel bredere basis. Er zijn tal van agrarische problemen, die naast de eigenlijke prijspolitiek steeds meer aan betekenis winnen: bijv. de maatregelen ter verbetering van de agrarische structuur en de daarmee verband houdende levensverhoudingen, de kwestie van het landbouwcrediet en de plattelandsvormgeving. De landbouw politiek is dan ook niet meer een landbouwaangelegenheid, maar een opgave voor de totale bevolking. Ook is het zo, dat het niet mogelijk zou zijn geweest de landbouwprijzen met name van de veredelingsproducten op het huidige niveau te handhaven, zonder een stijging van het verbruikersinkomen. De samenhang tussen landbouw en industrie ligt echter ook op sociologisch terrein. Vele landbouwmensen werken of zelf of de naaste familie ervan ook in de industrie. In West-Duitsland vindt ongeveer de helft van alle landbouw-bedrijfshoofden ook arbeid in de industrie. In de geestelijke strijd tussen de westelijke wereld en de com munistische landen in het oosten kunnen de landbouw en indus trie samen van grote betekenis zijn, omdat zij in het bijzonder de vrije ontwikkeling van de persoonlijkheid en het particuliere on dernemersbeginsel voorstaan. Ook de industrie aldus de heer Berg is ervan overtuigd, dat het boeren-gezinsbedrijf in Europa om al deze redenen van grote betekenis is. Men moet daarbij niet alleen economisch denken. Er liggen waarden in, die buiten elke economische calculatie vallen. Spr. waarschuwde er ook voor, dat men zich niet teveel moet laten leiden tot een prijsvergelijking, wat de landbouwproducten betreft, tussen die van Europa en die van de wereldmarkt. Deze laatsten zijn vaak kunstmatig. Bovendien laten de natuurlijke, technische, economische, sociale e.a. omstan digheden in de overzeese landen en in Europa zich niet met elkaar vergelijken. Trouwens de afzetproblemen zijn zeer betrekkelijk. Er is uitge rekend, dat alle voedselreserves van West-Europa nauwelijks toe reikend zijn om de bevolking van Zuidoost-Azië een week lang te

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1958 | | pagina 6