1875
Het programma
Binnen het kader van deze
grondbeginselen heeft de alge
mene vergadering het volgende
agrarische programma van het
verbond goedgekeurd: Het Ver
bond van de Europese Landbouw
streeft het doel na in de landen
van Europa een capabele land
bouw-, bosbouw- en tuinbouw-
productie en een gezonde boe
renstand in stand te houden. Het
prestatievermogen moet tot uit
drukking komen in productie
van voedingsmiddelen en grond
stoffen, die naar hoeveelheid en
kwaliteit uitstekend is, alsmede
door het vermogen om via een
doelmatige inzet van menselijke
arbeid en van materiële produc
tiemiddelen steeds het beste eco
nomische effect te bereiken.
Er zal echter ook rekening
moeten worden gehouden met
het gezichtspunt van de instand
houding van de vruchtbaarheid
van de bodem en tevens en
niet in de laatste plaats ook
met de gerechtvaardigde voor-
zieningseisen der verbruikers.
De landen van Europa moeten
een aanzienlijke landbouwbevol
king hebben, aangezien het
noodzakelijk is zich niet alleen
toe te leggen op de gemakkelijk
te mechaniseren produktietak-
ken, doch ook op de intensieve
produktie in de veredelingssec-
tor en op bijzondere teelten, die
in de eerste plaats werk geven
aan arbeidskrachten uit het ei
gen gezin en zodoende in staat
zijn de ter beschikking staande
landbouwarbeidskrachten ten
volle werk te verschaffen. An
derzijds moet bij een grote be
volkingsdichtheid een evenwicht
worden gezocht tussen de arbeid
in de landbouw en in activitei
ten, die grenzen aan het gebied
van de landbouw.
Ook is in gebieden, waar de
landbouwbevolking snel toe
neemt, een opneming van het
overschot aan landbouwarbeids
krachten door andere beroeps
groepen noodzakelijk. Voor zo
ver als gevolg van een te grote
onttrekking van arbeidskrachten
door andere bedrijfstakken de
grond zou worden verwaarloosd,
moet dit overschot aan arbeids
krachten in de eerste plaats wor
den gebruikt voor de structurele
verbetering van de bedrijven.
Het centrale probleem van de
agrarische politiek der Europese
landen is de verbetering van het
inkomen van de in de landbouw
werkzame bevolking tot een ni
veau, dat niet ten achter blijft
bij dat van vergelijkbare be
drijfsgroepen in het overige be
drijfsleven.
Voort9 dienen de producenten
een redelijk aandeel in de pro-