1892 Men moet er op kunnen re kenen, dat de persoon, die op deze wijze aan een voorschot of crediet wordt geholpen, het overgedragen actief buiten de Bank om niet ten eigen bate zal gaan te gelde maken. Indien hij het heel erg bont zou maken, zou eventueel een aanklacht we gens verduistering kunnen wor den ingediend, doch de verloren geraakte zekerheid krijgt men daar niet mede terug en daarop komt het toch voor de Bank op de eerste plaats aan. Het derde geval, dat vermel ding verdient, deed zich voor, toen een loods met de zich daar in bevindende machineriën door brand volledig werd vernield. Voorzover het de loods betrof, die ten behoeve van de plaatse lijke Boerenleenbank hypothe cair was verbonden tot zeker heid van het aanzienlijke bedrag door haar aan de eigenaar tel leen verstrekt, leverde de afwik keling van de brandschade geen moeilijkheden op. De uitkering verschuldigd door de maat schappij, die bij het afsluiten van de hypotheek aan de Boe renleenbank een z.g. assurantie verklaring had ter hand gesteld, werd prompt aan de Boeren leenbank overgemaakt, waar mede, wat dit betreft, de kous af was. Met de schade-uitkering voor de verbrande machineriën, welke naast de hypotheek aan de Boerenleenbank tot meerdere zekerheid in eigendom waren overgedragen, liep het echter niet zo vlot. De justitie achtte n.1. termen aanwezig om een ge rechtelijk onderzoek te doen in stellen nopens de oorzaak van de brand. De maatschappij, waarbij het merendeel van de machineriën was verzekerd, vond hierin aanleiding de uitke ring op te schorten, daar zij eerst het resultaat van het justi tioneel onderzoek wilde afwach ten. Dit onderzoek, hetwelk bijna een jaar heeft geduurd, is juist dezer dagen afgesloten met het seponeren van de zaak, zo dat verwacht mag worden, dat ook deze uitkering thans niet lang meer zal uitblijven, en dat de betrokken Boerenleenbank daardoor voor verlies zal gevrij waard zijn. Was het anders ge lopen en zou de persoon, die het aanging, in een zekere wan- hoopstemming zelf de brand hebben gesticht, dan had de Bank met hare grote vordering minder prettig gezeten. Een vierde geval was weder van geheel andere aard. Daarbij speelde de preferentie van 's Rijks belastingen een rol. De zaak is deze, dat aan 's Rijks be lastingdienst ingevolge artikel 16 van de Invorderingswet het recht toekomt de verschuldigde belasting bij voorrang te verha len op al hetgeen zich in de wo ning of op de hoeve van de be lastingschuldige bevindt en ge-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1958 | | pagina 22