i88o
die van de jaren 1956 en 1957.
Deze vergelijking lijkt mij ech
ter niet juist. In de eerstgenoem
de jaren waren de overheidsbe-
sparingen n.1. enorm hoog en
vormden 70% van de totale be
sparingen. Deze situatie werd
toen voornamelijk veroorzaakt
door de opbrengst van bijzon
dere heffingen en kan derhalve
niet als normaal worden be
stempeld.
Overigens blijkt uit de stuk
ken een voldoende mate van
overeenstemming tussen de be
windslieden en de vele leden van
het Voorlopig Verslag, zodat
een verdere waardering der cij
fers buiten beschouwing kan
blijven.
Belangrijker dan de bespiege
lingen over de al dan niet be
vredigende hoogte van de be
sparingen in de verschillende
sectoren, zoals overheid, collec
tieve fondsen en particulieren,
is ongetwijfeld de relatie tussen
besparingen en investeringen, in
verband waarmede in het Voor
lopig Verslag vele leden even
eens van hun beduchtheid had
den doen blijken. Helaas moet
worden vastgesteld, dat de zo
juist verschenen Miljoenennota
deze beduchtheid heeft beves
tigd. liet optimisme, dat daarin
is neergelegd t.a.v. de mogelijk
heid voor de Overheid om voor
de vele honderden miljoenen,
die nodig zullen zijn, dekking te
vinden op de kapitaalmarkt, lijkt
voorshands slechts dan gerecht
vaardigd, indien het bedrijfsle
ven gedeeltelijk verstek zou la
ten gaan in zijn gebruikelijk be
roep op de kapitaalmarkt, dat
blijkens gegevens voorkomende
in het jaarverslag van De Ne-
derlandsche Bank over 1957 in
de laatste jaren gemiddeld 1 mil-
liard gulden per jaar heeft be
dragen. Daarbij weet ik nauwe
lijks wat meer bedenkelijk te
vinden: ofwel dat geen even
wicht zou bestaan tussen bespa
ringen en investeringen en der
halve wederom voor de finan
ciering van de overheidsuitga
ven gedeeltelijk met inflatoire
middelen zou moeten worden
gewerkt, dan wel dat het be
drijfsleven aanmerkelijk zou
moeten bezuinigen op zijn in
vesteringen met een daarmede
gepaard gaand verminderd be
roep op de kapitaalmarkt, waar
uit evenwel schade voor de toe
komstige werkgelegenheid zou
kunnen voortvloeien.
Daarom ben ik dan ook zeer
erkentelijk ervoor, dat de be
windslieden nog eens naar aan
leiding van de desbetreffende
opmerkingen van vele leden in
het Voorlopig Verslag in de
Memorie van Antwoord hebben
willen verklaren, dat ook naar
hun mening het te voeren beleid
moet zijn gericht op een verho-