(and3ouu>-ecoMtiMiM& nieuw]
Visie van
Minister Vondeling
over structuurbeleid
Vorige maal vroegen we aan
dacht voor het rapport van de
K.N.B.T.B. omtrent het agra
risch structuurbeleid. We stip
ten daarbij aan, dat verwacht
kon worden, dat Minister Von
deling op korte termijn tot pu
blicatie van enige van zijn denk
beelden op dit terrein zou over
gaan. Dit is intussen geschied.
De Minister heeft namelijk een
voorontwerp van landbouwves-
tigingswet aan de Sociaal-Eco
nomische Raad ter advies voor
gelegd. Kort daarna heeft hij de
Staten-Generaal een nota om
trent het structuurbeleid in de
landbouw doen toekomen.
Allereerst het voorontwerp.
Dit is dus geen wetsontwerp,
waarover de Tweede en Eerste
Kamer zich zouden moeten uit
spreken. Het is een proeve van
wetsontwerp, waaromtrent eerst
in allerlei kringen een menings
vorming kan plaats vinden en
waaromtrent de Sociaal-Econo
mische Raad zijn oordeel zal
moeten geven. In een later sta
dium zal de regering moeten be
slissen, of zij al dan niet tot in
diening van een dergelijk wets
ontwerp zal overgaan; boven
dien zou de inhoud hiervan be
duidend kunnen afwijken van de
inhoud van het nu gepubliceer
de voorontwerp.
Dit laatste heeft alleen betrek
king op het invoeren van mini
mum-eisen ten aanzien van de
persoon, speciaal betreffende de
vakbekwaamheid, d.w.z. de
scholing en opleiding. De eisen
zouden alleen gelden voor de
genen, die straks met de exploi
tatie van een landbouwbedrijf
zouden willen beginnen. De per
sonen, die op het moment van
invoering van een vergunnings
stelsel het bedrijf reeds uitoefe
nen, zouden zonder onderzoek
naar genoten opleiding een ver
gunning krijgen. In het vooront
werp is niet aangegeven, voor
welke (soorten van) agrarische
bedrijven een vergunning ver
plicht zou worden gesteld. Even
min is daarin aangegeven, welke
concrete minimum-eisen zouden
worden gesteld.
De opzet van het vooront
werp is namelijk als volgt. Bij
wee zouden uitgebreide bevoegd
heden aan de Regering worden
verleend, welke dan na de S.E.R.
te hebben gehoord „landbouw-
vestigingsbesluiten" zou kunnen
vaststellen. In dergelijke beslui
ten zou worden bepaald, dat het
uitoefenen van een bepaald