1839 posito's is bepaald, is hier met het afwijkende karakter van de spaargelden rekening gehouden, hoewel naar onze mening in de differentiatie nog verder had kunnen worden gegaan door te genover de spaargelden geen kredietbeperkende liquiditeitsei- sen te stellen op dezelfde grond, als hierboven met betrekking tot de termijndeposito's werd ge steld. In de kredietplafondrege- ling is echter in het geheel geen onderscheid gemaakt ten aan zien van de aard der toever trouwde géiden, hetgeen juist voor het boerenleenbankwezen, waar de spaargelden het leeu wendeel van de toevertrouwde gelden uitmaken, een ernstig be zwaar vormt." „Juist voor het boerenleenbank wezen is verder van betekenis, dat in de krediet-plafondrege ling niet een bepaalde basisda tum als uitgangspunt is gekozen, doch de gemiddelde stand in de laatste 12 maanden voor het in werking treden van het voor schrift. Daardoor wordt de in vloed van seizoenschommelin gen op het basisbedrag van het uitstaande krediet uitgescha keld." Ook het bedrijfseconomisch toezicht wordt door Dr. Bosman kritisch bekeken en op een zeer gedetailleerde wijze beoordeeld. Onder het bedrijfseconomisch toezicht verstaat men het toe zicht, dat ertoe strekt de liquidi teit en de solvabiliteit van de kredietinstellingen zo goed mo gelijk te handhaven, zulks ter bescherming van de crediteuren van de kredietinstellingen. De Wet Toezicht Kredietwe zen geeft n.1. in artikel 11 De Nederlandsche Bank de be voegdheid om richtlijnen te ver strekken in het belang van de solvabiliteit en de liquiditeit van de kredietinstellingen. Ook voor het boerenleenbankwezen zijn zulke richtlijnen gegeven, doch deze gelden slechts voor de Cen trale Banken. De plaatselijke boerenleenban ken zijn niet rechtstreeks aan de ze richtlijnen onderworpen, om dat dit toezicht naar de mening van de wetgever in voldoende mate door de Centrale Banken werd uitgeoefend. Over deze opzet oordeelt Bos man als volgt: „Het komt ons voor, dat de gegeven argumenten er wel voor pleiten, dat voor de afzonderlij ke lokale banken geen richtlij nen werden gegeven, doch dat het beter zou zijn geweest de richtlijnen niet voor ieder van de beide Centrales, doch voor ieder van de beide groepen (van centrale en daarbij behorende lokale banken) vast te stellen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1958 | | pagina 21