1838 Dr. Bosman ontwikkelt aller eerst enige grondslagen, waarop het monetaire toezicht zou moe ten worden gebaseerd. Hij meent, dat de quantitatieve kre dietcontrole een belangrijk in strument van monetaire politiek kan betekenen, indien aan enige voorwaarden wordt voldaan. Zo dient deze controle zich naar zijn mening slechts uit te strek ken tot de kredietverlening aan de particuliere sektor in het bin nenland en aan de lagere over heid. De centrale overheid wil hij er om redenen van staats rechtelijke aard buiten laten. Ook lijkt het Dr. Bosman het beste om gezien in het kader van de Nederlandse verhoudin gen De Nederlandsche Bank met het toezicht te belasten en verder is volgens hem een wet telijke regeling te verkiezen bo ven een z.g. gentleman's agree- ment, omdat het aantal banken te groot is. Gezien dit alles komt hij tot de conclusie, dat de aan De Ne derlandsche Bank in concreto toegekende bevoegdheden vol doende zijn en aan de door hem gestelde normen beantwoorden. Voor het boerenleenbankwe zen merkt hij t.a.v. het monetai re toezicht op: „Als wij thans de voorschrif ten voor de boerenleenbanken nader bezien, dan valt in de eer ste plaats op, dat daarbij thans volledig rekening is gehouden met wat wij genoemd hebben de organische eenheid van iedere centrale boerenleenbank met de bij haar aangesloten lokale ban ken. Het monetaire dekkings voorschrift geldt namelijk voor het geheel van centrale en loka le banken, terwijl de krediet- plafondregeling weliswaar van toepassing is op de centrale boe renleenbank en iedere lokale bank afzonderlijk, doch tevens is bepaald, dat de gezamenlijke lokale banken slechts een zoda nig beroep op De Nederlandsche Bank behoeven te doen, als in overeenstemming is met de cij fers van hun gezamenlijke maandstaten. (Een zodanige be roep wordt via de centrale ge daan). Een overschrijding van de limiet door de ene bank wordt dus gecompenseerd met een achterblijven bij de limiet door een andere bank." „Een ander belangrijk verschil is, dat de liquide middelen, wel ke volgens het dekkingsvoor schrift door ieder der boeren leenbankorganisaties moeten worden aangehouden, 10% der spaargelden en 30% der andere toevertrouwde gelden minus 3 miljoen gld. bedraagt. In tegen stelling dus tot wat bij de han delsbanken t.a.v. de termijnde-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1958 | | pagina 20