1837
stellingen in de Nederlandse eco
nomie spelen. Dit betoog is ui
teraard te theoretisch om het
hier uitgebreid weer te geven,
doch het zal door de vakmensen
nog wel eens ter sprake worden
gebracht.
De conclusie, waartoe Bosman
komt, is dat in bepaalde geval
len hij heeft o.a. onderzocht
een toeneming van de investe
ringen en een vergroting van de
uitvoer er een uitbreiding van
het bankkrediet kan plaatsvin
den. Een dergelijke uitbreiding
leidt vanzelf tot een verminder
de liquiditeit van het bankwezen
en verondersteld zou kunnen
worden, dat deze verminderde
liquiditeit een rem zal betekenen
voor de voortgang van de kre-
dietuitbreiding. Is daarom wel,
zo zou men zich kunnen afvra
gen, een kontrole op de krediet
verlening noodzakelijk? Hierte
gen werpt Dr. Bosman allereerst
op, dat het gewenst kan zijn
reeds eerder tot afremming van
de kredietexpansie over te gaan.
De vraag is dan, hoe dit moge
lijk is en schrijver gaat dat na op
basis van de gedragingen van
het Nederlandse bankwezen in
een dergelijke situatie. Bosman
gaat ervan uit, dat in zo'n geval
De Nederlandsche Bank in ieder
geval het disconto wel zal ver
hogen en met name wordt dan
van belang de vraag, hoe het
bankwezen daarop zal reageren.
Om op deze vraag een ant
woord te krijgen, heeft Dr. Bos
man aan een aantal bankdirec-
ties gevraagd, wat hun reacties
op een discontoverhoging van
De Nederlandsche Bank zijn.
Het blijkt, dat verhoging van de
tarieven van De Nederlandsche
Bank weliswaar vrij algemeen
zal leiden tot een verhoogde de
betrente bij het bankwezen,
doch dat dit op zichzelf geen
voldoende waarborg biedt voor
afremming van de vraag naar
krediet. Daartoe is ook nodig,
dat de liquiditeit van de banken
wordt beperkt, aangezien deze
in hoge mate bepalend is voor
de bereidheid van de banken om
meer krediet te verlenen. Op
grond van deze overweging
komt Dr. Bosman tot de gevolg
trekking, dat in bepaalde om
standigheden inderdaad een kre-
dietcontrolc gewenst zal zijn.
De beide laatste hoofdstukken
van het proefschrift zijn gewijd
aan de uitvoering van het in de
Wet Toezicht Kredietwezen in
gestelde toezicht, bij welke wet
immers de bedoelde kontrole op
de kredietverlening werd inge
steld. Hoofdstuk VI behandelt
het monetaire of sociaal-econo
mische toezicht, hoofdstuk VII
het bedrijfseconomische. Na de
wat erg theoretische uiteenzet
tingen van het vorige hoofdstuk
is hier opnieuw de monetaire
deskundige aan het woord.