18 3 5 Afdeling III. Effectenkredietinstellingen 72 Afdeling IV. Algemene Spaarbanken Onderafdeling Bonds-spaarbanken 246 Onderafdeling niet-aangesloten spaar banken 3° Totaal Afdeling IV 276 Totaal Generaal 3146 In hoofdstuk II geeft Dr. Bos man een zeer uitvoerige en gedocumenteerde uiteenzetting over het toezicht op het bank wezen in Nederland voor 1945. Hij bespreekt daarin niet alleen de evolutie, die de monetaire deskundigen hebben doorge maakt, die als het ware naar het aanvaarden van een toezicht op het kredietwezen zijn toege groeid, maar ook de opvattingen van de voornaamste politieke partijen. Men moet beslist be wondering hebben voor de nauwgezette wijze, waarop Dr. Bosman deze opvattingen heeft opgespoord en in zeer duidelijke bewoordingen heeft weergege ven. Hoewel er in die jaren nog geen wettelijk geregeld toezicht van De Nederlandsche Bank op de andere banken bestond, moet er in die periode wel melding worden gemaakt van een reeds bestaand eigen toezicht van som mige kredietinstellingen. Dr. Bosman bespreekt dit toezicht voor de boerenleenbanken en de spaarbanken en merkt op, dat de boerenleenbanken en spaarban ken reeds lang een behoorlijk werkend door deze instellingen zelf georganiseerd bedrijfseco nomisch toezicht kennen. Dit is van belang, omdat later bij de invoering van de Wet Toezicht Kredietwezen dit eigen toezicht erkend is en het bedrijfsecono misch toezicht op de plaatselijke boerenleenbanken volledig aan de beide Centrale Banken is overgelaten. De oorlogsjaren hebben er na tuurlijk toe geleid, dat er een toe zicht op het Nederlandse bank wezen tot stand is gekomen. Di rect na de oorlog is dit weer vervangen door een regeling bij overeenkomst tussen De Neder landsche Bank en de banken en in het derde hoofdstuk van zijn proefschrift geeft Dr. Bosman de ontwikkeling weer vanaf 1945 tot de totstandkoming van de Wet Toezicht Kredietwezen. Ook in dit hoofdstuk geeft Dr.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1958 | | pagina 17