I79°
als een coöperatie, tot precies
dezelfde belastbare winst komt.
In de Memorie van Antwoord
deelde minister Hofstra mede,
dat hij de behandeling van de
begroting van Financiën niet de
geschikte gelegenheid vond voor
een diepgaande discussie over de
heffing van vennootschapsbelas
ting bij coöperaties, nu dit
vraagstuk een onderdeel uit
maakt van het herzieningsont-
werp inzake de vennootschaps
belasting. Ook de vraag of van
begunstiging van coöperaties ge
sproken kan worden, dient te
zijner tijd bij de behandeling van
de herziening beantwoord te
worden. Voorts herinnert de be
windsman eraan, dat bij de be
handeling van de begroting voor
het dienstjaar 1956 (zie onze
maandelijkse mededelingen van
november 1955) gebleken is, dat
terzake tegenstrijdige meningen
in de Volksvertegenwoordiging
bestaan. In de mondelinge be
handeling van de begroting van
het departement van Financiën
op 16 april 1958 is genoemde
kwestie door onze algemeen di
recteur Mr v. Campen wederom
aan de orde gesteld, terwijl aan
de discussie ook werd deelgeno
men door Mr v. Hall. In de be
antwoording van de gemaakte
opmerkingen heeft de Minister
toen zijn standpunt op duidelij
ker wijze dan tot nu toe ge
schiedde, naar voren gebracht.
Gezien het belang van de ver
schillende uiteenzettingen voor
de coöperaties menen wij er
goed aan te doen de betreffende
passages onverkort over te ne
men.
Mr van Campen.
Indien in het Voorlopig Ver
slag vele leden verklaarden wei
nig bevredigd te zijn door de
discussie in de Tweede Kamer
over de belastingheffing van
coöperaties, dan was zulks het
geval, omdat daarin door ver
schillende afgevaardigden werd
uitgegaan van een stelling, die
werd aanvaard, zonder dat be
wijs werd aangedragen, de stel
ling n.1., dat de geldende rege
ling van de vennootschapsbelas
ting discrimineert ten gunste
van de coöperatie. Het heeft mij
genoegen gedaan, dat de be
windsman zich daarvan in de
Memorie van Antwoord duide
lijker heeft gedistantieerd dan
bij de behandeling van dit be
grotingshoofdstuk in de Twee
de Kamer is gebleken. Terecht
heeft de bewindsman verwezen
naar de gedachtenwisseling bij
de begrotingsbehandeling in
1956 in deze Kamer over dit be
langrijk facet van de regeling
der vennootschapsbelasting. Met
veel genoegen heb ik de stukken
nog eens erop nagelezen; het
was een waar voorbeeld van een
hoogstaande parlementaire ge
dachtenwisseling. De bestude-