1786
discriminatie is, niet in stand
blijven.
Uit het vorenstaande is dui
delijk geworden, dat de coöpe
ratie ondernemerswinst door
schuift (en door moet schuiven)
naar de leden. De vraag blijft
hoe de omvang van de winst
moet worden bepaald. Aange
zien lid en leverancier bij de
coöperatie één en dezelfde per
soon zijn, is er voor de coöpe
ratie geen enkele aanleiding om
commercieel prijs en winst te
splitsen. Fiscaal gezien verkeert
daardoor de coöperatie in de si
tuatie van iemand, die een ver
werpelijke boekhouding voert.
In dat geval moet de fiscus de
winst opsporen door te vergelij
ken met objectieve gegevens of
door van forfaitaire berekenin
gen gebruik te maken en zo
doende bestaat er in dit geval
de besliste noodzakelijkheid de
winst te objectiveren."
In antwoord op deze reactie
schreef dhr Sonnenschein de
volgende dupliek, welke in een
der volgende nummers van het
genoemde maandblad zal wor
den opgenomen.
„In de februari-aflevering van
dit blad is een reactie opgeno
men van de heer Boezaardt op
mijn uiteenzetting omtrent de
belastingheffing bij coöperatie
ve verenigingen. Daar ik het
niet eens kan zijn met de in de
ze reactie gegeven voorlichting,
ben ik genoodzaakt nog eens na
der op het probleem van de be
lastingheffing bij coöperaties te
rug te komen.
De leidende gedachte in het
artikel van dhr Boezaardt is, dat
de uitkeringen aan een lid van
een coöperatie en aan een aan
deelhouder van een N.V. fiscaal
op gelijke voet behandeld moe
ten worden, omdat ze beiden ri
sicodragers van het bedrijf zijn.
Hieruit wordt dan door de
schrijver geconcludeerd, dat al
les, wat de coöperatie vergoedt
boven de marktprijs van de
prestatie van het lid, voor de
berekening van het belastbaar
bedrag voor de vennootschaps
belasting als belastbare uitdeling
moet worden aangemerkt.
Ter adstructie van de soort
gelijkheid van de aandeelhouder
in een N.V. en het lid leveran
cier van de coöperatie verwijst
de heer Boezaardt naar de leve
ringsplicht bij coöperaties. Ik
vraag me af hoe schrijver deze
soortgelijkheid wil adstrueren,
indien er geen sprake is van le
veringsplicht, zoals dat bij vele
productiecoöperaties het geval
is en hoe het dan zit bij de ver
koopcoöperaties en de arbeids-
coöperaties? De heer Boezaardt
geeft dus een adstructie die
slechts zou kunnen dienen voor
een zeer beperkte groep van
coöperaties.
Maar afgezien van deze te-