1687
De betekenis van het sparen
in het centraal economisch plan
1958.
Het belang daarvan hangt
nauw samen met het tweede
vraagstuk dat ik in het algemeen
nog even zou willen bespreken
n.1. de uit het oogpunt van de
spaarvorming belangrijke prog
nose van het Centraal Planbu
reau voor 1958. Deze gaat uit
van een verdere verbetering van
de betalingsbalanssituatie bij een
daling van het productievolume.
Voor het reële nationale inko
men wordt een daling verwacht
met i,8%> ten opzichte van 1957.
Desondanks wordt rekening ge
houden met een aantrekking van
het particuliere consumptie-vo
lume met 2%.
Het is duidelijk, dat bij deze
uitgangspunten, te weten een
dalend nationaal inkomen en een
stijgende consumptie zowel in
de particuliere als in de over
heidssfeer, een betalingsbalans
met een overschot van rond
800 millioen, zoals wordt ge
raamd, slechts kan worden ge-
effectueerd ten koste van de in
vesteringen. Geraamd is dan
ook, dat het bruto investerings
volume in vaste activa in 1958
7,5%) kleiner zal zijn dan in 1957
en de investeringen in de indus
trie en in de sector verkeer resp.
met io°/o zullen teruglopen.
Daarbij wordt door het Centraal
Plan Bureau opgemerkt, dat nog
geen rekening is gehouden met
de psychologische uitwerking
van het bestedingsbeperkend
program op de investeringsbe
reidheid, tengevolge waarvan
de daling der investeringen nog
groter zou kunnen zijn dan
wordt voorzien. Blijkbaar is toch
de afschaffing van de investe
ringsaftrek niet van zo neutrale
strekking als Minister Hofstra
ons bij de kamerbehandeling
wilde doen geloven.
De aangehaalde cijfers M.d.V.
mogen voldoende zijn om nog
eens te onderstrepen, dat, gelet
op de actuele inkomensverhou
dingen en de actuele fiscale ver
houdingen in ons land, het be
vorderen van het sparen door
middel van bezitsvormende
maatregelen levensbelang no. 1
voor Nederland is. Langs vrij
willige weg kan daardoor wor
den bereikt een vermindering
van de consumptie ten gunste
van de investeringen, die even
eens koopkracht voor de mid
denstand vertegenwoordigen.
De toekomstige werkgelegen
heid alsmede de noodzaak in
E.E.G.-verband van een zo gun-
tig mogelijke concurrentiepositie
voor onze industrie staan daar
bij op het spel.
Richten wij thans onze schijn
werper op de betekenis van de
bezitsvorming voor het midden-
en kleinbedrijf.