ï647 ken daarentegen een negatief spaarsaldo van resp 3 en 60 millioen. Vergeleken met 1956 is het spaarsaldo bij de Rijkspostspaarbank gedaald met 176 millioen en bij de Algemene Spaarbanken met j 161 millioen. De boerenleenbanken van de groep Utrecht zagen hun spaarsaldo in 1957 vergeleken met 1956 stijgen met 2 mil lioen, terwijl bij de boerenleenbanken van de groep Eindhoven het spaarsaldo met 28 millioen toenam. Uit bovenstaande cijfers blijkt tevens, dat de relatieve toeneming van het totale spaartegoed bij de vier spaarinstellingen tezamen wederom sterk daalde nl. van 6,8°/o in 1956 tot 1,4% in 1957. De sterkste daling deed zich voor bij de Rijkspostspaarbank, waar de relatieve toeneming, die in 1956 nog 10,2% bedroeg, plaats maakte voor een daling van het totale spaartegoed met o,2°/o. Bij de Alge mene Spaarbanken beliepen deze percentages 5,4% in 1956 tegen over 3,0% in 1957. Een tegengestelde ontwikkeling viel waar te nemen bij de boe renleenbanken van de groep Eindhoven, waar de relatieve toene ming steeg van 7,3% in 1956 tot 9,9in 1957, terwijl bij de boe renleenbanken van de groep Utrecht de relatieve toeneming nage noeg gelijk was aan die in 1956, n.1. 4,2% (4,3%). Relatieve toe- of afneming van het spaartegoed in procenten (exclusief rente) Rijkspost spaarbank Algemene Spaar banken Boeren leen banken Utrecht Eindhoven Totaal- spaar- instel- lingen 1950 - 7,2 1,2 —0,6 —0,4 1,1 - 3,1 1951 7A 3,6 1,6 2,1 0,6 - 4,0 1952 0,9 5,7 5,4 5,8 4,7 4,0 1953 2,5 12,2 6,8 7,6 5,2 7,0 x954 4,9 x4,3 6,9 6,6 7,6 8,5 1955 10,4 x3,4 9,4 7,8 12,6 10,9 19 56 10,2 5.4 5,3 4,3 7,3 6,8 1957 0,2 3 ,0 6,3 4,2 9,9 i,4 In dit verband rijst de vraag in hoeverre een afneming van de inlagen dan wel een toeneming van de terugbetalingen tot de ver melde resultaten bij de verschillende groepen van spaarinstellingen

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1958 | | pagina 5