<~Dergelykencl overzicht van de ontwikkeling bij veróchillende ópaarinetellingen Het jaar 1957 werd gekenmerkt door een sterke daling van het totale spaarsaldo bij de vier spaarbankorganisaties t.w. de Rijkspost spaarbank, de Algemene Spaarbanken en de boerenleenbanken aan gesloten bij resp. de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank en de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank. Bedroeg dit spaarsaldo, waaronder wordt verstaan het verschil tussen stortingen en terugbetalingen, in 1955 nog 563 millioen, in 1956 daalde dit reeds tot 396 millioen om in 1957 het zeer lage niveau van 89 millioen te bereiken. Een vermindering in 1957 derhalve van 307 millioen ten opzichte van het spaarsaldo van het jaar 1956. Bij de vier groepen spaarinstellingen afzonderlijk verliep de spaarvorming als volgt: Spaarvorming bij de vier groepen spaarinstellingen in 1955, 1956 en 1957 (in millioenen guldens, exclusief rente) Spaarsaldi Relatieve toe of afneming in °/o 1955 1956 1957 1955 1956 1957 Rijkspostspaarbank 157 173 3 IO>4 IO>2 °'2 Algemene Spaarbanken 214 101 60 13,4 5,4 3,0 Boerenleenbanken Utrecht 107 65 67 7,8 4,3 4,2 Boerenleenbanken Eindhoven 85 57 85 12,6 7,3 9,9 Totaal 563 396 89 10,9 6,8 1,4 Opvallend is de mate, waarin de verschillende spaarinstellingen aan de vorming van het spaarsaldo hebben bijgedragen. De geza menlijke boerenleenbanken vertonen een positief spaarsaldo van 152 millioen, de Rijkspostspaarbank en de Algemene Spaarban-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1958 | | pagina 4