1537
trek heeft verdedigd. (Handelin
gen pag. 379, rechterkolom).
Waar het voorstel tot schorsing
van de investeringsaftrek ook
voor het jaar 1958 in hoofdzaak
op niet fiscale overwegingen is
gebaseerd (zie ook Handelingen
Tweede Kamer pag. 414 linker
kolom) kan worden gesteld,
dat dit voorstel in het gewijzig
de conjunctuurbeeld niet past.
Tot een verbetering van de kas-
positie van het Rijk in 1958
draagt dit onderdeel der belas
tingvoorstellen weinig bij n.1.
slechts een bedrag van 20 mil-
lioen. Ter verkrijging daarvan
wordt een belastingmaatregel
voorgesteld, die op jaarbasis
75 millioen opbrengt en in to
taal immers de schorsing der
investeringsaftrek voor investe
ringen gedurende een jaar werkt
nog 4 jaar na 375 millioen.
Dit gaat veel te ver. Bovendien
dient ook rekening te worden
gehouden met de steeds moeilij
ker wordende concurrentie-posi-
tie van het Nederlandse bedrijfs
leven. De vraag kan daarom wor
den gesteld, of het niet de voor
keur zou verdienen, dat in af
wachting van de algemene be
lastingherziening, waarbij vraag
stukken als investeringsaftrek en
vervroegde afschrijving kunnen
worden bezien in samenhang
met het fiscaal winstbegrip, voor
1958 de investeringsaftrek te
doen herleven en wettelijke
maatregelen te treffen ter voor
lopige bestendiging van de ver
vroegde afschrijving, zoals die
thans geldt.
De begroting 1958 en de spaar-
vorming.
Uiteindelijk draait alles om
het peil van de toekomstige be
sparingen. Daarvan is de werk
gelegenheid alsmede de volks
welvaart in de toekomst afhan
kelijk. Vóór 1958 komt de Re
gering met een begrotingsop
stelling die voorziet in een niet
onaanzienlijk vermogensaccres
bij het Rijk d.w.z. in besparin
gen, die door tussenkomst van
de overheid worden tot stand
gebracht. Zulks is slechts dan
aanvaardbaar, indien tegelijker
tijd het nodige wordt gedaan
ter verbreding van de stroom
der besparingen in de particu
liere sector. Hieraan wordt nog
altijd onvoldoende gedaan. Op
dit punt wordt ook door velen
al te dogmatisch gedacht. Ge
dwongen door de noodzaak is
thans het middel van een 6%
Nationale Woningbouwlening
tebaat genomen, alsmede van de
met fiscale tegemoetkomingen
versierde rentespaarbrieven. 1 Iet
effect van de plaatsing van deze
leningen is echter, dat gedeelte
lijk slechts een verschuiving van
besparingen optreedt van het
laag-rentende spaarboekje naar
de hoger rentende obligatie. Op
zichzelf is zulks niet ongezond,