1536
dien geen aanvullende maatre
gelen worden getroffen. Welnu,
voor de beantwoording van de
laatste vraag dient als uitgangs
punt te worden genomen de
jaaropbrengst der belastingmaat
regelen op dezelfde wijze als
zulks voor de middelenraming
geschiedt.
De financiering op korte termijn
van de schatkistuitgaven in ver
band met het naslepen van be
lastingontvangsten dient met
voor korte termijn op tc nemen
geld te geschieden, dus via
schatkistpapier of de rekening
bij De Ncderlandschc Bank en
niet met kapitaalmarkttransac
ties. Hierbij bedenke men, dat
de gekozen begrotingsopstelling
voor 1958 ten doel heeft een be
roep van de Rijksoverheid op de
kapitaalmarkt te voorkomen.
Ter verwezenlijking van dit
doel is het voldoende, dat aan
vullende belastingmaatregelen
worden getroffen, die netto op
jaarbasis of met toepassing van
de artikelen 18 t/m zc van de
Comptabiliteitswet een bedrag
van rond xoo millioen ople
veren.
Wat de individuele belasting
voorstellen betreft, moge met
enkele opmerkingen worden vol
staan. Het voorstel tot verzwa
ring van de vermogensbelasting
wordt gemotiveerd met de goe
de gewoonte, die de laatste jaren
is betracht om bij belastingvoor
stellen de druk evenwichtig te
leggen op de directe en indirecte
heffingen. Desniettegenstaande
is geleidelijk de belastingdruk in
de directe sfeer ongunstiger ge
worden ten opzichte van de
druk der indirecte belastingen.
In het licht van deze verschui
ving is het voorstel tot verzwa
ring van het tarief van een be
lasting als de vermogensbelas
ting, die op zichzelf nauwelijks
past in ons belastingstelsel met
zijn hoog opgeschroefde pro
gressie in de tarieven der inkom
stenbelasting, weinig opportuun.
Bovendien kan nog worden op
gemerkt, dat de schorsing van
de investeringsaftrek in 1957 tot
gevolg heeft, dat in de sfeer der
directe belastingen in 1958 an
dermaal een belastingopbrengst
ad 75 millioen wordt genoten,
waardoor de druk der directe
belastingen reeds wordt ver
zwaard.
Het voorstel tot voortzetting
van de schorsing van de investe
ringsaftrek ook in 1958 dient in
de conjunctuurphase, waarin wij
zijn terechtgekomen, uiterst cri-
tisch te worden bezien. Immers
niet langer behoeft te worden
gevreesd voor investeringen, die
bedrijfs-economisch niet ge
rechtvaardigd zijn en die slechts
op fiscale overwegingen worden
uitgevoerd, op welke gronden
de Minister van Financiën in de
Tweede Kamer de verdere
schorsing van de investeringsaf-