1534
lijkt, hetgeen vooral van belang
moet worden geacht met het
oog op de mogelijkheid om al
thans met een gedeelte van de
in 1958 ter beschikking komen
de kapitaalmarktmiddelen een
begin te kunnen maken met de
noodzakelijke consolidatie van
de kortlopende schuld der ge
meenten. Daarbij mag het als
vanzelfsprekend worden be
schouwd, dat uit eigen toekom
stige besparingen in de dienst
van rente en aflossing op een
eventueel aan te gane buiten
landse lening zou dienen te wor
den voorzien.
Het begrotingsbeeld.
Wat het begrotingsbeeld zelf
betreft kan worden opgemerkt,
dat de gerealiseerde uitgaven-
vermindering bij het Rijk zelf,
die ten doel zou moeten hebben
een verdere bestedingsbeperking
in de overheidssector als bijdra
ge tot evenwichtsherstel, niet
indrukwekkend is. De nominale
daling van uitgaven ad 523
millioen (exclusief woningbouw-
voorschotten) is practisch geheel
terug te voeren tot een daling
van de geschatte aflossingen,
het niet opnieuw voorkomen in
1958 van eenmalige uitgaven in
1957, vermindering van uitke
ringen terzake van oorlogs- en
watersnoodschade en een gerin
gere overloop van defensie-uit
gaven. Tegenover bezuinigin
gen, die op sommige punten zijn
bereikt, staat een stijging van
uitgaven elders. Bovendien heb
ben vele van de bereikte bezui
nigingen een tijdelijk karakter,
zoals met name het geval is bij
sommige investeringsuitgaven,
het achterwege laten van een
storting bij de Wereldbank en
de blokkering van 10 millioen
van de bijdrage aan onderont
wikkelde gebieden.
In dit licht is de mededeling
van de Minister teleurstellend,
dat naar zijn oordeel voor het
jaar 1958 het maximum aan be
zuinigingen is bereikt (Hande
lingen Tweede Kamer pag. 381,
linkerkolom). Indien de Rijks
begroting op een moment dat
vermindering van uitgaven ge
wenst is te achten zo weinig
flexibel is, hoe stelt men zich
dan voor een anti-cyclische bc-
grotingspolitiek te voeren? Hoe
zal alsdan zo nodig mei een anti
cyclisch fiscaal beleid kunnen
worden gereageerd?
Wat betreft de formele be
grotingsopstelling kan nog wor
den gewezen op de verbeterde
presentatie van de Rijksbegro
ting, de opheffing van de vroe
gere Buitengewone Dienst I, als
mede op de vermindering van
het aantal posten door samen
trekking daarvan. Van belang
is ook nog de overheveling van
bedragen van de Buitengewone
Dienst naar de Gewone Dienst,