1483
middenstandskarakter niet lan
ger overheerst) is thans zeer ge
ring geworden, terwijl het door
deze banken verleende krediet,
vergeleken met het totaal van
bijv. de Nederlandse Midden-
standsbank, te verwaarlozen
valt.
Noch bij de boerenleenban
ken, noch bij de handelsbanken
is het mogelijk om de kredieten
aan de middenstand uit de totale
kredietverlening af te zonderen.
Het enige dat kan worden ge
daan is de kredietverlening van
beide groepen banken aan de
particuliere sector te vermelden
en daarbij aan te geven welk
aandeel de kredietverlening van
de Nederlandse Middenstands-
bank (zo goed mogelijk bere
kend volgens dezelfde maatsta
ven) van de totale kredietverle
ning van de handelsbanken uit
maakt. Dit is gedaan in tabel I.
Hieruit blijkt dat de krediet
verlening van de boerenleenban
ken iets minder snel is toegeno
men dan die van de handels
banken, doch dat de krediet
verlening van de Nederlandse
Middenstandsbank aanmerkelijk
sneller expandeert, waardoor
ook het aandeel van deze bank
in de totale kredietverlening van
de handelsbanken toeneemt. Het
is echter van belang om er op te
wijzen dat blijkens tabel II de
kredietverlening door de Mid
denstandsbank met staatsgaran
tie in een aanmerkelijk vlugger
tempo toeneemt dan het krediet
van deze bank voor eigen reke
ning. Zou men alleen het laatste
beschouwen, dan zou de index
voor 1956 met als basis 1950
255 belopen, hetgeen dus weinig
verschilt van het cijfer voor de
handelsbanken.
Met betrekking tot de voor de
kredieten gestelde zekerheden is
het meeste bekend ten aanzien
van effectenonderpand, omdat
de bankstatistieken en jaarver
slagen in het algemeen een af
zonderlijke post „voorschotten
tegen effecten" opnemen. Het
blijkt nu, indien men de (hier
niet opgenomen) onderverdeling
van de in tabel I vermelde cijfers
beziet, dat de post „voorschot
ten tegen effecten" bij de boe
renleenbanken te verwaarlozen
is, dat deze post bij de repre
sentatieve handelsbanken de
laatste jaren 10 a 12% uitmaak
te en dat bij de Middenstands-
bank de effectenvoorschotten
ongeveer 2% van de totale kre
dietverlening in beslag nam.
Waar een bank in het algemeen
bereid zal zijn om een bepaald
percentage van effecten tc bele
nen, mag uit deze percentages
wel de konklusie worden ge
trokken dat boeren en midden
standers, beiden zelfstandige
ondernemers, hun vermogen
slechts voor geringe bedragen in
effecten hebben belegd. Dat ligt