1512 behoefte aan grondstoffen of aan crediet op lange termijn tot het stellen van uittredingsvoor- waarden aanleiding konden ge ven, zou althans volgens ge noemde, uit het particuliere be drijfsleven voortgekomen stich ting niet langer aanvaard baar zijn, daar de coöperaties grote gebieden van het be drijfsleven voor de normale concurrentie ontoegankelijk zouden hebben gemaakt en daar door een voorsprong op het particuliere bedrijfsleven zouden hebben verkregen. Niet wil men ontkennen, dat ook thans een abnormale uittreding van leden gevaarlijk zou kunnen zijn voor de coöperatie en ook voor der den, die met haar te maken heb ben, doch, zo voert men aan, hiervoor biedt de aansprakelijk heid van de leden bij liquidatie uitkomst. De coöperatie zou in dat geval dus maar tot liquidatie moeten overgaan en haar leden naar het particuliere bedrijfsle ven moeten sturen! Deze heren hebben zich met hun pleidooi voor het doen vervallen van de mogelijkheid om aan de opzeg ging van het lidmaatschap voor waarden te verbinden dus wel erg bloot gegeven. Kennelijk be trof hun zorg meer hun eigen belangen dan die van de indivi duele leden van de coöperatie. Overigens is moeilijk een be ter bewijs voor het grote nut van de door de stichting gedis crimineerde bepaling aan te voeren dan juist de grote vlucht, die het coöperatiewezen heeft genomen. Zonder afdoende bin ding van de leden aan hun ver eniging zou dit immers nooit bereikbaar zijn geweest. Het is dan ook moeilijk te begrijpen, hoe het mogelijk was, dat blijk baar de argumentering van bo venbedoelde stichting toch nog enige indruk op enkele van de rapporteurs heeft gemaakt. Wij lezen immers aan het slot van de commentaar: „De hier aan het woord zijnde leden bepleiten een scherpe limitering van de toelaatbare uittredingsvoorwaar- den in de wet. Zij zouden er voor gevoelen, dat deze voor waarden niet verder gaan dan een bijdrage in een bestaand te kort der coöperatieve vereni ging en het verlies van de aan spraak van het lid wegens zijn kapitaalsdeelneming" Tenslotte werd nog even de aandacht getrokken door artikel 14 van de eerste afdeling, waar bij aan de leden van een vereni ging de bevoegdheid wordt ver leend hun stem te laten uitbren gen door een schriftelijk daartoe gemachtigd ander lid, tenzij de statuten zulks verbieden. Te recht is in het voorlopig verslag de vraag gesteld, of niet de mogelijkheid moet worden ge opend, dat ook een niet-lid van de vereniging als gemachtigde

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1957 | | pagina 36