i5°8 degelijke en welvarende koeren en tuindersstand, door eenheid en samenwerking beter te kun nen bereiken, voor hun leden ook nog het aan- en verkoopbe- drijf uitoefenen. Daar komt bij, dat artikel 8 sub b. van de bij zondere bepalingen voor de coöperatieve verenigingen gel dende alleen toestaat om, naast de behartiging van de stoffelijke belangen van de leden, slechts die belangen te behartigen, wel ke met de coöperatie verband houden. Hun doelstelling dient m.a.w. binnen nauwe grenzen beperkt te blijven. Voor vele organisaties zou zodoende het gevaar gaan dreigen, dat zij naast de vervulling van haar al gemene taak, ten behoeve van haar leden geen coöperatieve activiteit (de uitoefening van het aan- en verkoopbedrijf) meer zouden kunnen ontplooien. Het kon niet anders, of een en ander trok in ruime kring be langstelling, ook bij het georga niseerde bedrijfsleven. Zo heeft de Nationale Coöperatieve Raad, zijnde een z.g. toporgani- satie die de meerderheid van de hier te lande bestaande coöpera ties omvat, in het uitvoerige re kest, dat zij naar aanleiding van het ontwerp tot de Tweede Ka mer heeft gericht, ten aanzien van de voorgestelde definitie in overweging gegeven daaraan toe te voegen de woorden „an ders dan bijkomstig". Op dit alles is in het voorlo pig verslag uitvoerig ingegaan. Daarbij bleek, dat een deel van de commissie van rapporteurs, hoewel niet blind voor de ge signaleerde bezwaren, zich des noods bij de gekozen opzet zou willen neerleggen uit vrees dat een omwerking van de stof, die door het tot gelding brengen van de aan de dag getreden fun damentele bedenkingen zou no dig worden, ontoelaatbare ver traging zou teweeg brengen in de afhandeling van het wetboek. Een ander deel van de commis sie was het evenwel niet met deze zienswijze eens en uitte de mening, dat de wetgever alles heeft te doen om te vermijden dat aan een natuurlijke ontwik keling van het organisatiestre- ven een rem wordt aangelegd. Naar onze mening is dit laatste het enig juiste standpunt. Wij voor ons zouden het dan ook betreuren, indien de Minister zich door de mogelijkheid van enige vertraging zou laten af schrikken om aan de op dit punt alleszins rechtvaardige verlan gens van het Nederlandse ver enigingsleven te voldoen. Be staan echter daartegen onover komelijke bezwaren, dan is over name van de hierboven be doelde, door de Nationale Coö peratieve Raad gesuggereerde aanvulling van de definitie wel het minimum, dat mag worden verlangd. Daardoor zou althans

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1957 | | pagina 32