1498
sing en herbouw van bedrijven.
Voorts zijn er kosten voor wa
terleiding en elektriciteit. In sa
menwerking met andere dien
sten wordt medegewerkt aan
krotopruiming, terwijl de over
heid kosten op zich neemt om
tot bedrijfsvergroting te komen.
Het resultaat van al deze verbe
teringen is, dat niet alleen de
overheid hogere bedragen moet
investeren en subsidiëren, maar
dat de boer, die weliswaar voor
delen gaat genieten van al deze
verbeteringen, met steeds ho
gere bedragen wordt belast.
Kan hij die bedragen bij de te
genwoordige regeling wel op
brengen? Wordt de boer niet
zodanig zwaar belast, dat een
redelijke exploitatie van zijn be
drijf onmogelijk wordt.
Een meer planologisch aspect
is de kwestie van de zgn. infra
structuur. Van vele oudere agra
rische gebieden is de structuur
landbouwkundig - planologisch
lange tijd vrijwel onveranderd
gebleven. Gevolg hiervan is, dat
in een ruilverkaveling de gehele
planologische infrastructuur, die
wellicht in vele tientallen jaren
en langer zo is gebleven, nu in
zeer korte tijd moet worden ge
wijzigd. De vraag dient gesteld,
of het wel juist is de werken, die
voor deze nieuwe infrastructuur
moeten worden uitgevoerd, be
horen te worden gerekend tot
die in het kader van de ruilver
kaveling, waarvoor door de be
langhebbende eigenaar moet
worden betaald. Met name geldt
dit wellicht voor ontsluitings-,
waterbeheersings- en utiliteits-
werken. Ook nu komt het wel
reeds voor, dat bepaalde kosten
in een verkaveling voor bepaal
de werken door een belangheb
bend publiekrechtelijk lichaam
worden gedragen; ook worden
de schadeloosstellingen aan
grondgebruikers, die afstand
willen doen van hun grondge
bruik, thans voor ioo°/o door
het Rijk gedragen, maar zouden
de kosten van bepaalde onder
delen van de werken voor 100%
buiten de grondeigenaren wor
den gedragen, dan zou een si
tuatie ontstaan, waarbij de
plaatselijke commissie, die ver
antwoordelijk is voor de wer
ken, geen direct financieel be
lang meer zou hebben in de kos
ten van uitvoering van bepaalde
werken; in dat geval zouden be
stuurlijke moeilijkheden niet on
denkbaar zijn. De financiële in
teresse van de plaatselijke com
missie, die bij de huidige werk
wijze, naar het schijnt, zeker
niet kan worden gemist, zou
ongetwijfeld eveneens worden
beïnvloed, indien het subsidie
percentage in de ruilverkave-
lingskosten (thans meestal onge
veer 75°/o) met het oog op wij
ziging van de infrastructuur nog
zou worden verhoogd.