5? (jêid-M KofühialïiuwM
In het centrum van de belang
stelling stond deze maand de
obligatielening van de Bank
voor Nederlandsche Gemeen
ten. Om het slagen van deze uit
gifte te verzekeren kreeg de le
ning voor inschrijvers zeer aan
trekkelijke aflossingsbeperkin
gen mee en een rentetarief van
6%, dat eerder iets boven de
markt lag dan daarbeneden. Bo
vendien werd de emissie per ra
dio aangekondigd als de „Na
tionale Woningbouwlening"
met een vaderlijke aansporing
van de minister-president.
Waren de leningsvoorwaar
den niet ongunstig en was bo
vendien een gunstig klimaat ge
schapen om uit de particuliere
sector vele inschrijvingen aan te
trekken, toch gaf het verschij
nen van het prospectus aanlei
ding ertoe verschillende verwij
ten aan de centrale overheid
nog eens te herhalen, vooral nu
de beperkende bepalingen, die
in dit verband reeds golden voor
de lagere overheidsorganen, nog
nauwer werden aangehaald.
Het eerste verwijt was wel,
dat de woningbouwgelden zo
duur zijn geworden door de
schuld van de centrale overheid,
daar deze de lagere overheids
organen uitsloot van de kapi
taalmarkt, zodra het algemene
renteniveau de 4J4%> passeerde,
terwijl thans voor de volle hier
door opgelopen achterstand 6%
moet worden betaald.
Hiermede houdt zeer nauw
verband het verwijt, dat van de
zelfstandigheid der lagere over
heidsorganen en van hun eigen
financiële beleid niets meer is
overgelaten, nu de voorschriften
van het rentegamma blijven ge
handhaafd en ook voor kasgeld
leningen een rentestop werd in
gevoerd, waardoor in feite alle
financieringsmogelijkheden zijn
gecentraliseerd bij de regering
en haar uitvoeringsorganen.
Hebben de financieringsmoei
lijkheden bij de gemeenten be
trekking op woningbouw, dan
kunnen zij nu terugvallen op de
Bank voor Nederlandsche Ge
meenten. Zij komen echter wel
helemaal in de knel, wanneer
het gaat om de vele andere ka
pitaalsuitgaven, waarvoor de ge
meenten staan: daarvoor lijken
op dit moment geen bronnen
aanwezig.