1408
de reële betekenis van de begro
ting te krijgen. Zo ziet men uit
een staatje op blz. 7 van de Mil-
lioenennota, dat de overdrachts
uitgaven van het Rijk (dat zijn
de uitgaven, waardoor anderen
in staat worden gesteld om goe
deren en diensten te kopen: af
lossingen en rente op de staats
schuld, oorlogsschadevergoedin-
gcn, kapitaalverstrekkingen aan
staatsbedrijven e.d.) van 1957
op 1958 dalen van 3.625 millioen
gulden tot 3.085 millioen gul
den, dus een vermindering van
niet minder dan 540 millioen
gulden. Het blijkt echter, dat
deze soort uitgaven in 1957 bij
zonder hoog waren, omdat hier
onder een eenmalig bedrag
voorkomt van 170 millioen gul
den voor sanering van het Al
gemeen Burgerlijk Pensioen
fonds en van het Spoorwegpen
sioenfonds over de jaren 1955
en 1956. Deze inhaal van achter
stand komt uiteraard in 1958
niet meer voor. Daarnaast moet
ook nog afgetrokken worden
een bedrag van 70 millioen voor
de overname door het Rijk van
een vordering van De Neder-
landsche Bank op de Argentijnse
Nationale Bank en van de stor
ting ad 30 millioen in het In
dustrieel Garantiefonds, welke
betalingen eenmalig en zonder
monetaire betekenis zijn. Van
het verschil in overdrachtsuitga
ven tussen 1957 en 1958 resteert
dan nog 270 millioen, waarvan
ruim 100 millioen verband
houdt met het aflopen van de
oorlogsschade- en rampschade
vergoedingen.
Wat de reële uitgaven betreft
(waaronder de materiële con
sumptieve uitgaven, de investe
ringen en ook de lonen en sala
rissen vallen) deze vertonen van
1957 op 1958 nog enige verho
ging, zodat het percentage, dat
deze uitgaven van het nationaal
inkomen uitmaken, slechts een
fractie is gedaald.
Al met al kan ten aanzien van
de uitgaven gesteld worden, dat
wel van enige beperking sprake
is, doch dat deze niet een zoda
nige omvang heeft als op het
eerste gezicht zou lijken.
Het beste inzicht in de mone
taire betekenis van de begroting
verkrijgt men door uit te gaan
van het budgetaire kastekort
van het Rijk. Over 1956 bedroeg
dit 301 millioen en over 1957
wordt het op 725 millioen ge
raamd. Trekken wij voor de
vergelijkbaarheid de bovenge
noemde 170 millioen voor de
sanering der pensioenfondsen
en de 70 millioen voor de over
name der Argentijnse vordering
daar vanaf, dan resteert in 1957
een kastekort van 485 millioen.
Zoals uit de ontwikkeling van
de afgelopen maanden is geble
ken, is dit tekort tot dusverre in