1336
zijn hun op korte termijn
vervallende schulden te be
talen en hun toekomstige
behoefte aan geldmiddelen
ter financiering van de sei-
zoenproduktie te dekken.
Kunnen zij dat niet, dan is
het van belang te weten, in
hoeverre zij nog krediet kun
nen verkrijgen. Dit laatste is
in het onderzoek van het
L.E.I. van 1954 beoordeeld
aan de hand van de zakelijke
zekerheid, die gesteld zou
kunnen worden. In feite is
de situatie dus gunstiger,
aangezien soms ook kan wor
den geleend tegen persoon
lijke zekerheid (van de boe
renleenbanken) en zonder
bepaalde zekerheid (van fa
milieleden). Zo gezien is in
de weidegebieden 21% van
de bedrijven niet liquide en
niet meer over kredietruim
te beschikkend. In de andere
landbouwgebieden ligt het
percentage lager. Verder is
de liquiditeit bij jonge pach
ters en op de grote bedrijven
het zwakst. 3)
In een slotparagraaf behan
delt Dr de Regt nog enkele be
zwaren, die tegen de werking
van het thans functionerende
landbouwkredietwezen (met in-
8) Voor een uitvoeriger bespreking
van deze en dergelijke gegevens ver
wijzen wij naar de Maandelijkse Me
dedelingen van februari 1955.
begrip van de organen die kre
dietgaranties verstrekken) kun
nen worden ingebracht. Zo wijst
hij erop, dat de werkingssfeer
van het Borgstellingsfonds voor
de Landbouw beperkt blijft tot
borgstelling voor investerings
kredieten, terwijl daartegenover
de kredietgaranties ten behoeve
van de middenstand ruimer zijn
opgezet. En verder pleit de
schrijver voor een intensieve sa
menwerking tussen de land-
bouwboekhoudbureaus en de
Rijkslandbouwvoorlichtings-
dienst enerzijds en de boeren
leenbanken anderzijds om tot
een betere beoordeling van kre
dietaanvragen uit rentabiliteits-
oogpunt te komen. Ook echter
moeten de boeren naar het oor
deel van de schrijver meer met
kredietaanvragen komen, die op
rentabiliteitsoverwegingen steu
nen. Onderwijs en voorlichting
behoren zulke aanvragen te sti
muleren. Hiermede raakt de
heer de Regt een vraagstuk,
waarover een afzonderlijke stu
die zou zijn te maken, namelijk
de investeringen, die in de toe
komst in de landbouw nodig
zullen zijn, ook in verband met
de rentabiliteit daarvan, en de
betekenis van de landbouwkre
dietinstellingen voor de finan
ciering van deze investeringen.
Het zijn deze vraagstukken, die
zeker ook aan de orde zullen ko
men in de commissie, die de bei
de centrale boerenleenbanken in