1335
lijkheid voor, dat absolute nor
men voor een zodanige ver
gelijking niet zonder meer te ge
ven zijn. Men kan n.1. niet vol
staan met eenvoudig alleen op
de termijn te letten en dus te
eisen, dat de constante vermo
gensbehoefte door permanent,
dus eigen vermogen, de langdu
rige maar tenslotte toch tijdelij
ke vermogensbehoefte door lang
krediet en de kortstondige ver
mogensbehoefte door kort kre
diet moet worden gedekt. Men
mag er nl. van uitgaan, dat een
deel van het vreemde vermogen
ook constant beschikbaar is, b.v.
als een terug te betalen lening
gemakkelijk kan worden ver
nieuwd, doordat steeds voldoen
de zekerheid aanwezig is. Bij het
aantrekken van langlopende le
ningen speelt verder een rol de
vraag, of afschrijvingen plus be
sparingen voldoende zijn voor
de aflossingen en deze vraag
kan weer alleen beantwoord
worden, als men iets van de ren
tabiliteit weet. Dit alles bete
kent, dat een volkomen objec
tieve norm ontbreekt. Dr de
Regt stelt het aldus: „Het sub
jectieve inzicht van de onderne
mer in zowel de kredietmoge
lijkheden waarover een bedrijf
beschikt, de kredietvoorwaar-
den, als de winstmogelijkheden,
is dan in hoge mate bepalend
voor het antwoord op de vraag,
welk deel van de constante ver
mogensbehoefte tenminste door
eigen vermogen moet worden
gedekt. De ondernemer zal een
compromis moeten zoeken tus
sen het streven naar een zo klein
mogelijk termijnrisico het
gevaar van illiquiditeit en een
zo hoog mogelijke rentabiliteit
van het bedrijf." (blz. 161
Teneinde het beschikbare cij
fermateriaal (d.i. wederom het
materiaal, verkregen uit het on
derzoek naar de 5085 landbouw
bedrijven, dat wij reeds eerder
noemden) te kunnen beoorde
len, wordt een drietal criteria
opgesteld:
a. de waarde van de bezittin
gen moet voldoende zijn om
bij liquidatie uit de opbrengst
alle schulden te voldoen.
Hieraan voldeden zo goed
als alle onderzochte bedrij
ven.
b. de langdurige vermogensbe
hoefte (wegens investeringen
in grond, gebouwen, inven
taris, veestapel en uitstaande
gelden op lange termijn)
moet gedekt zijn door eigen
vermogen en langlopende le
ningen. Dit was bij 8o°/o der
bedrijven het geval; in 70%
van de gevallen waren de
duurzame activa (nu exklu-
sief de uitstaande gelden op
lange termijn) door eigen
vermogen gedekt.
c. de bedrijven moeten in staat