1334
der betekenis hebben dan ande
re geldgevers. Het hoogste per
centage wordt bereikt bij de be
drijven met hypothecaire schuld,
ten aanzien waarvan ten hoog
ste 20% van de leningen bij de
boerenleenbanken wordt opge
nomen. 2) Bij de niet-hypothe-
caire leningen varieert dit per
centage tussen 5 en 11%. Dr de
Regt verbindt hieraan het vol
gende commentaar (blz. 153,):
„Dat de landbouwkredietin
stellingen op de onderzochte
peildatum bij de financiering
van de individuele landbouwbe
drijven over het geheel genomen
een bescheiden betekenis bleken
te hebben, heeft een gunstige
zijde. Juist dank zij de omstan
digheid, dat een groot deel van
de behoefte aan vreemd vermo
gen door andere(n) is gedekt,
hebben de boerenleenbanken po
tentieel ruimte voor additionele
kredietverstrekking. Dit kan in
een periode van toenemende
kredietvraag het financieren van
de landbouw vergemakkelijken,
tenzij deze kredietruimte zou
worden tenietgedaan door een
de kredietvraag vergezellende
opvraging van spaargelden bij
de boerenleenbanken".
Wij zouden er in dit verband
toch op willen wijzen, dat die
2) Dit percentage wordt bereikt bij
de gemengde bedrijven. Bij de andere
typen ligt het lager.
potentiële ruimte voor krediet
verstrekking door de boeren
leenbanken alleen maar aanwezig
is, als er ook voldoende zeker
heid kan worden gesteld. Nu
kunnen de boerenleenbanken ui
teraard borgtochtvoorschotten
verstrekken en in zover is er
sprake van een additionele mo
gelijkheid tot het verstrekken
van langlopende leningen. In
dien deze mogelijkheid echter
niet aanwezig is en dus zakelij
ke zekerheid moet worden ge
steld, hetgeen meestal hypotheek
betekent, wordt de mogelijkheid
tot voorschotverlening door de
boerenleenbanken minder naar
mate de onroerende goederen
reeds ten behoeve van anderen
verhypothekeerd zijn. Met dit
aspect heeft Dr de Regt onvol
doende rekening gehouden.
Wij vermelden in dit hoofd
stuk nog, dat uit verschillende
incidentele onderzoekingen is
gebleken, dat particuliere perso
nen, anders dan familieleden,
een belangrijk aandeel hebben in
de hypothecaire vermogensver
schaffing, doch dat familieleden
een overwegende rol spelen bij
de verstrekking van niet-hypo-
ticaire leningen.
In hoofdstuk IV tenslotte
wordt getracht vermogensbe
hoeften en financieringsmidde
len met elkaar te vergelij
ken. Daarbij doet zich de moei-