1333
de schrijver voortdurend ge
volgde berekeningswijze. Over
deze wijze van berekening zou
den wij tot goed begrip nog
even nader willen ingaan. Dr de
Regt berekent het eigen vermo
gen namelijk door de activa op
de vervangingswaarde te base
ren en van het aldus verkregen
totaal de schulden af te trekken.
In een tijd van algemene prijs
stijging zal het aandeel van het
eigen vermogen dus stijgen, zon
der dat de boer daar enige in
vloed op heeft. Nu moet wor
den vooropgesteld, dat een an
dere methode bij een onderzoek
als door het L.E.I. verricht, niet
mogelijk was. De enige methode
om vele landbouwboekhoudin
gen vergelijkbaar te maken is
een uniforme waardering van de
activa en daarvoor komt alleen
de vervangingswaarde in aan
merking. Maar daarom zegt het
gegeven van het percentage ei
gen vermogen niet zoveel als
men wellicht op het eerste ge
zicht zou denken. Zelfs mag
men niet de conclusie trekken
en hier komen we enigszins
in tegenspraak met wat de
schrijver op blz. 147 zegt dat
bij geldontwaarding, die dus met
relatieve stijging van het eigen
vermogen gepaard gaat, de in
nominale eenheden luidende
schulden draagbaarder worden.
Dit is naar onze mening alleen
het geval, als ook de bedrijfsre
sultaten voor de veehouder en
landbouwer evenredig met de
geldontwaarding stijgen m.a.
w. als de boer in zijn prijs ook
inderdaad de gestegen afschrij
vingen ontvangt (de netto-winst
daarbij gelijk blijvende). Als dit
niet het geval is, wordt wel het
percentage eigen vermogen gro
ter, doch worden de schulden
niet draagbaarder.
Dr de Regt heeft ook gedacht
aan de dalende bedrijfsresulta
ten sinds 1952, het jaar waarop
het onderzoek betrekking heeft
en hij heeft getracht door een
extra enquete bij 259 bedrijven
iets over de gevolgen daarvan
te weten te komen.
Het bleek, dat het eigen ver
mogen bij deze bedrijven tussen
1952 en 1955 eigenlijk niet noe
menswaard veranderd is. De
schrijver wijst er ter verklaring
op, dat ook tal van andere fac
toren invloed hebben gehad.
Bovendien zo zouden wij
daaraan willen toevoegen is
een aantal bedrijven van 259 wel
erg klein om hieruit redelijk be
trouwbare conclusies te trekken.
Ten aanzien van het vreemde
vermogen kunnen wij in hoofd
zaak verwijzen naar de eerder
genoemde artikelen in onze
Maandelijkse Mededelingen van
1955. Het blijkt uit de gegeven
cijfers, dat de boerenleenbanken
voor de financiering met lang
lopend vreemd vermogen min-