118 8
prijzenbeleid, valt allerwege te constateren een bezinning op de
economische en sociale betekenis daarvan. In een recente beschou
wing wees het Financiële Dagblad onlangs er op, dat „de vraag
of het verantwoord is of niet om de boeren financieel tegemoet te
komen en volgens welke beginselen dit moet gebeuren, wordt over
stemd door het bittere feit, dat de liquiditeitsmoeilijkheden in de
landbouw van dag tot dag toenemen".
Die liquiditeitsmoeilijkheden komen tot uitdrukking in de sterke
stijging van de bij boerenleenbanken opgenomen credieten en voor
schotten, die in de periode van 1952 tot 1956 stegen van 740
millioen tot 1.3 milliard.
In deze toenemende financiering van de landbouw met gelden
van derden weerspiegelt zich de toenemende kapitaalsintensiviteit
van de landbouw, weerspiegelt zich voorts de structuurverbetering,
die zich bezig is te voltrekken, een vraagstuk waarop mijn mede
inleider straks dieper zal ingaan, maar weerspiegelt zich ook de
intering op kapitaal, die in feite reeds heeft plaats gevonden.
In de laatste jaren zijn grote kapitalen in de landbouw geïnves
teerd. De boerenleenbanken zijn heus niet de enige geldverstrek-
kers. Door familie en particulieren wordt in betekenende mate
medegefinancierd evenals door andere institutionele beleggers. Het
gaat daarbij om milliarden bedragen ten aanzien waarvan een grote
maatschappelijke verantwoordelijkheid bestaat.
Overheid en landbouworganisaties hebben de weg gewezen naar
een meer en meer kapitaals-intensief gevoerd landbouwbedrijf. Stel
lig zal op die weg verder moeten worden gegaan, juist om het land
bouwbedrijf zoveel mogelijk self-supporting te maken.
Die aanpassing is in volle gang: ik zei reeds, dat aangenomen
mag worden, dat herwaardering van de landarbeid een stimulans
zal betekenen tot verdere aanpassing aan het stijgende kostenpeil.
De cijfers inzake de vermindering van het aantal boerderijen en
van de medewerkende boerenzoons spreken boekdelen.
Dit aanpassingsproces zal verder voortgaan en straks zullen wij
ons wellicht moeten beraden of de vlucht uit de landbouw niet te
hard van stapel loopt.