1077
bij de boerenleenbank komen
van b.v. 10.000,geen
25,meer waard zijn, dat zij
bij de boerenl .enbank vlot met
credieten en voorschotten kun
nen worden bediend. Daarbij
gaan wij er van uit, dat in 1957
een toestand kan worden ver
wacht, waarbij het al heel veel
betekent, dat men niet alleen
voor financiering van lopende
bedrijfsuitgaven, doch ook voor
voorschotten op langere termijn
bij de boerenleenbank terecht
kan. Voor menig andere bedrijfs
tak dan land- en tuinbouw, die
n.1. niet op de boerenleenbanken
kan terugvallen, zal dat stellig
niet het geval zijn.
Uiteindelijk heeft uiteraard bij
de definitieve bepaling van ons
rente-beleid voor 1957 onze vi
sie op de toekomst de doorslag
gegeven. Zoals ter cursusbij
eenkomst meermalen werd op
gemerkt, zijn wij geneigd reke
ning er mede te houden, dat
1956 de breuk heeft gebracht
met een sedert enige tientallen
jaren traditioneel lage neder-
landse rente en dat wij in plaats
daarvan in de hoge(re) europese
rentesfeer zijn terecht gekomen.
Nochtans zou dit geen afdoende
argument zijn, indien met name
onze debetrente-tarieven te hoog
in de markt zouden liggen. Dit
nu is stellig niet het geval. De
rente voor hypothecaire voor
schotten in de landbouw lag
doorgaans een kwart tot een
half procent boven de kapitaal
rente voor overheidscrediet op
lange termijn. Zo was in 1955
de verhouding 3}<-4% voor het
overheidscrediet in vergelijking
met 3/4% voor bedoelde hypo
thecaire voorschotten. Nominaal
is thans de kapitaalrente voor
overheidscrediet op 4J4°/o geko
men, het maximum van het zo
genaamde rentegamma, waar
voor de gemeenten mogen le
nen; in de praktijk is evenwel
op die rentebasis geen lening te
verkrijgen. Op de beurs ligt dan
ook de rente voor overheidscre
diet blijkens de koersen voor ge
meente-obligaties op 4^°/o, dat
wil zeggen onze rente voor hy
pothecaire voorschotten in de
landbouw is gelijk daaraan en
derhalve is deze eerder te laag
dan te hoog.
Voor het crediet aan de mid
denstands- en ambachtsbedrij-
ven liggen de aanbevolen debet
rente-tarieven inderdaad een
stuk hoger; zij variëren van 5%
tot 5/4%. Dit is hoog, maar al
tijd nog iets lager dan bij de
middenstandsbanken en de
meeste commerciële bankinstel
lingen het geval is. Wij zijn
daarbij er van uitgegaan, dat er
in de door deze instellingen en
de door boerenleenbanken voor
middenstands- en ambachtsbe-
drijven gevoerde debetrente-ta
rieven geen groot verschil mag