zou kunnen worden onderte kend; de goedkeuring door de Parlementen zou dan enige maanden later kunnen geschie den. In politieke kringen schijnt men met deze zaak grote haast te willen maken; over een half jaar moeten in Duitsland verkie zingen worden gehouden (zal de partij van dr Adenauer het win nen en zal hij nog terugkomen?) en in Frankrijk is nu een rege ring, die betrekkelijk europees gezind is (maar wanneer valt deze regering?). Bovendien heb ben de politieke verwikkelingen en ontwikkelingen van de laat ste maanden de politieke-econo- mische zwakte van een niet-ver- enigd West-Europa tussen twee grootmachten, Rusland en de Verenigde Staten, opnieuw en duidelijk aangetoond. Men meent derhalve, dat nu het ijzer heet is het gesmeed moet worden. Hiervoor valt ongetwijfeld heel veel te zeggen, maar een en ander mag niet ten koste gaan van ongemotiveerde offers van Nederlandse zijde op essen tiële punten, met name op het terrein van vervoer en land bouw. Bij de behandeling van de begroting van buitenlandse zaken is dit met klem door Ir van Meel naar voren gebracht. Wij zijn niet ontevreden over het antwoord van Minister Luns hierop, die zei: „bij de totstand koming van een gemeenschap pelijke markt mag Nederland niet toegeven op deze punten, waarbij het gaat om het voort bestaan der Nederlandse econo mie; daarbij wordt bijzondere aandacht aan de landbouw be steed". Toch zijn wij er nog niet op gerust, dat de uiteindelijke re gelingen ten aanzien van de landbouw in dit verdrag alles bij elkaar bevredigend zullen zijn. Het georganiseerde landbouw bedrijfsleven heeft in de laatste maanden herhaaldelijk zijn me ning omtrent de gemeenschap pelijke markt naar voren ge bracht en dit zal waarschijnlijk wel invloed op de houding van de Nederlandse Regering heb ben uitgeoefend. Of deze er nu nog in Brussel zal slagen de an dere landen te overtuigen van haar zienswijze is echter een ge heel andere zaak. Het behoeft geen betoog, dat, wanneer de 6 landen binnenkort zouden besluiten tot vorming van een gemeenschappelijke markt, dit voor de Nederlandse land- en tuibouw uiterst be langrijke consequenties zal heb ben. Of gunstige gevolgen het zullen winnen van de ongunsti ge valt nu nog niet te voorspel len; dat zal goeddeels afhangen van de wijze waarop en de mate waarin de agrarische sector in de gemeenschappelijke markt zal kunnen meespelen. Wij stellen ons voor binnenkort op deze aangelegenheid terug te komen. 1084

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1956 | | pagina 16