ze twee elementen zal men ook
bij de stadsontwikkeling tegen
elkaar moeten afwegen en het
geen in de gegeven omstandig
heden het zwaarste weegt zal
men ook het zwaarste moeten
laten tellen. In dit verband wees
de inleider erop, dat ook bij het
agrarisch grondgebruik op de
plicht tot bewaren gelet moet
worden. Het agrarisch grondge
bruik mag dus niet leiden tot
het bederven van landschaps-
schoon; het gaat, aldus de inlei
der, niet alleen om te verdienen,
doch men heeft ook rekening te
houden met de evenmens, in het
bijzonder met de stadsmens, die
de natuur zo heel hard nodig
heeft voor recreatie. Evenwel
ook een stedebouwkundige zal
zich meer moeten aanpassen. Hij
mag aan het agrarisch grondge
bruik geen overdreven eisen
stellen b.v. voor sportterreinen.
Hij zal voorts bij het uitkiezen
van bedrijfsterreinen rekening
dienen te houden met de over
last veroorzaakt door stank,
rook, vuilafvoer e.d. Van de an
dere kant beschouwde de inlei
der het op elkaar stapelen van
woningen als een ongerecht
vaardigde agrarische eis. Ook
het Rijk moet zich echter mati
gen. Wij zien nog maar al te
veel, zo stelde de inleider, dat
het Rijk, dat de onrendabele top
bij de bouw van scholen en zie
kenhuizen financiert, zodanige
eisen stelt met betrekking tot de
grootte van de bij de scholen en
ziekenhuizen behorende terrei
nen, dat zij, gezien de schaarste
aan grond, overdreven moeten
worden geacht. Iedere vierkante
meter grond moet zo goed en zo
eerlijk mogelijk worden besteed.
Wij moeten het totaal zien met
de ogen van een christen, die
verplicht is alle belangen zo re
delijk mogelijk tegen elkaar af
te wegen.
Dit was de strekking van het
betoog van Ir. Schut, aan wie
derhalve de eenzijdigheid, welke
aan stedebouwkundigen nogal
eens eigen blijkt te zijn, vreemd
was. Deze strekking werd ook
bij de discussies, welke op de in
leiding van de heer Schut volg
den, als de enig juiste richtlijn
in het zo nijpende probleem van
het gebrek aan grond aanvaard.
Na het diner besprak de
Bondsvoorzitter, de heer Chr.
van den Heuvel, recente uitspra
ken van de Grondkamers. Uit
deze besprekingen bleek weder
om over welk een gedegen ken
nis van en grote ervaring in
pacht- en grondzaken de heer
van den Heuvel, die jarenlang
lid is geweest van de Grondka
mer voor Zuid-Holland en van
de Centrale Grondkamer te
Arnhem, beschikt. Ieder geval
werd helder gesteld en iedere
uitspraak van de Grondkamer
op scherpzinnige wijze belicht.
Onder meer werd door de heer
1051