99i 19551956 R.P.S25.0 40.9 Bondsspaarbanken47.3 32.5 Utrecht 13.7 I5<2 Eindhoven14.0 11.4 Uit deze cijfers blijkt op- 1955. De spaarvorming bij nieuw, dat de R.P.S. wat betreft „Eindhoven" was in 1955 on- de spaarvorming sterk aan trek evenredig hoog, bij „Utrecht" is. Men zou haast kunnen zeg- onevenredig laag. Zulks komt gen, dat de R.P.S. wint ten koste tot uitdrukking, indien men de van de Bondsspaarbanken. Aan in de eerste 8 maanden van de stijging bij de „Boerenleen- 1956 bij de verschillende spaar banken" van de groep „Utrecht" instellingen gewonnen spaarsaldi en de daling bij „Eindhoven" ligt percenteert op het beleggerste- ten grondslag de reeds gesigna- goed respectievelijk per ultimo leerde correctie ten opzichte van december 1954 en 1955. de buitenissige ontwikkeling in Procentueel aandeel van de spaarsaldi, uitgedrukt in het spaartegoed (december 1954-1955) december 1954 december 1955 R-P-S5.8 9.5 Bondsspaarbanken 10.4 7.6 3-5 4-4 7-2 6.4 C.C.R.B C.C.B. De verhoudingscijfers leren ons, dat de stijging van de spaar vorming bij de R.P.S. enerzijds en de daling bij de Bondsspaar banken anderzijds wel indruk wekkend zijn bij vergelijking van de jaren 1955 en 1956, maar toch in feite veel minder te be tekenen hebben, indien de spaar saldi worden vergeleken met het totale spaartegoed aan ieder van de spaarinstellingen toever trouwd. Ook de daling van de spaarsaldi bij de boerenleenban ken van de groep „Eindhoven" blijkt zo genomen nogal mee te vallen. Met een procentuele toe neming van de toevertrouwde gelden gedurende de eerste acht maanden van 1956 met 6.4% van het spaarderstegoed per ul timo december daaraan vooraf-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1956 | | pagina 7