989 van de spaarbeweging bij de Rijkspostspaarbank. De voorde lige spaarsaldi bij de R.P.S. zijn met meer dan 100% gestegen; de spaarsaldi bij de Bondsspaar banken zijn met bijna 16% ge daald; de boerenleenbanken aan gesloten bij „Utrecht" geven een stijging te zien, die ten op zichte van het vorig jaar op 36% kan worden gesteld; de boerenleenbanken van de groep „Eindhoven" vertonen vergele ken met het vorig jaar een sta biel voordelig saldo. Zoekt men naar oorzaken voor deze uiteenlopende bewe gingen, dan valt wat de ontwik keling bij de Rijkspostspaarbank betreft allereerst te wijzen op de verhoging van het rentedragend tegoed van 2.500,tot 6.000,Daarnaast heeft waarschijnlijk ook de fikse ad vertentiecampagne de Rijks postspaarbank geen windeieren gebracht. Uiteraard zal men bij de opgezette vergelijking ook rekening hebben te houden met de factoren, die eventueel de basiscijfers d.w.z. de spaarcijfers van 1955 gunstig of ongunstig hebben beïnvloed. Nu kan wor den opgemerkt, dat de beper king van het rentedragend te goed bij de R.P.S., die in 1955 nog gold, in dat jaar de ontwik keling der spaarbeweging bij deze Rijksinstelling beperkt heeft en daarentegen waarschijn- schijnlijk in het bijzonder de spaarcijfers bij de Bonds-spaar- banken in 1955 begunstigd heeft. Na de verhoging van het rentedragend spaartegoed bij de Rijkspostspaarbank kon een te gengestelde ontwikkeling wor den verwacht. Een opmerking van gelijke strekking kan wor den gemaakt bij vergelijking van de spaarcijfers bij de boe renleenbanken van „Utrecht" enerzijds en van „Eindhoven" aan de andere kant. In 1955 wa ren deze voor Utrecht oneven redig laag; voor Eindhoven daarentegen onevenredig hoog, waartoe voor de boerenleenban ken van de laatste groep, zoals in het jaarverslag over 1955 met nadruk werd medegedeeld, de uitkering der aanvullende Rijks bijdragen in oorlogsschade aan bedrijfsuitrusting heeft bijgedra gen. Bij een vergelijking van de spaarbeweging in de verschil lende maanden blijkt, dat vooral de beide eerste maanden van het jaar voor alle spaarinstellingen het meest overvloedig waren. Maart gaf bij allen een belang rijke daling te zien en april bij de boerenleenbanken, zoals ie der jaar gebruikelijk, een nega tief spaarsaldo, dat in 1956 bij de groep „Utrecht" lager was dan in 1955 10,7 en 15,5 millioen), terwijl zich bij de groep „Eindhoven" het om-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1956 | | pagina 5