dan werkt deze ook bij onteige
ning. Men zou nu kunnen zeg
gen, dat het even vanzelfspre
kend is, dat wanneer voor het
vrije verkeer de prijsstop is ver
vallen, dit ook zou moeten gel
den bij onteigening m.a.w. dat
de onteigeningsvergoeding ge
lijk moet zijn aan de in het vrije
verkeer te bedingen prijs. Dit
heeft de wetgever echter niet
gewild voor het geval de ont
eigening betreft in een uitbrei
dingsplan gelegen gronden.
Klaarblijkelijk was de wetgever
bevreesd, dat de grondprijzen
door het wegvallen van de prijs
stop wel eens belangrijk zouden
oplopen. Zouden de Gemeenten
nu bij het hanteren van het ont
eigeningsinstituut toch de vrije
verkeersprijzen moeten betalen,
dan zou de volkshuisvesting in
belangrijke mate in het gedrang
kunnen komen. Daarom heefr
de wetgever een nogal ingewik
kelde regeling in het leven ge
roepen hierop neerkomende, dat
wanneer de te onteigenen gron
den liggen in een uitbreidings
plan de eigenaren daarvan niet
vergoed krijgen de prijzen, die
zij in het vrije verkeer voor de
gronden als toekomstige bouw
gronden zouden kunnen bedin
gen, dus niet de verkeerswaarde
doch de gebruikswaarde. Men
gaat ril. als volgt te werk. De
waarde van het gehele complex
wordt bepaald op de waarde,
die door het bouwrijp maken
wordt verkregen, dus op de
waarde van het complex als ge
reed bouwterrein. Van deze
waarde worden afgetrokken de
lasten verbonden aan het bouw
rijp maken van het complex, aan
het in exploitatie brengen van
het complex. De alsdan reste
rende waarde wordt tenslotte
tussen de eigenaren verdeeld.
Men kan tegen dit stelsel bezwa
ren hebben, omdat de onteigende
niet de vrije verkeersprijs krijgt
doch een onteigeningsprijs. Ge
zien het grote belang van de
volkshuisvesting en de schaarste
aan gronden kan men het ech
ter ook wel nog niet zó onbillijk
vinden, dat als de onteigende de
waarde als bouwgrond krijgt,
daarop in mindering wordt ge
bracht datgene, wat hij zou
moeten uitgeven, wanneer hij
zelve de grond in exploitatie zou
brengen. Doch men zal zich dan
toch tevens wel bewust moeten
zijn, dat van de grondeigenaren
in het algemeen belang wel een
offer wordt gevraagd, terwijl
dit niet het geval is met de an
deren, die de materialen voor de
aanmaak van het bouwterrein
leveren en daarvoor de vrije
verkeersprijs kunnen bedingen.
Daarom juist doet de behande
ling van de grondeigenaar zo
onbillijk aan.
Samenvattend kan men de
huidige situatie als volgt schet
sen: